Taalverarming

Het is uiteraard al jaren bezig, die taalverarming van leerlingen. Enkele jaren geleden waren er leerlingen die een lijst bijhielden van het vocabularium die ze bij mij leerden en niet in het vak Nederlands. Na twee jaar kwamen ze op meer dan twee bladzijden uit. Mja, ik heb een rijke woordenschat, zo blijkt, en ik ben ook niet bang om die te gebruiken in de hoogste jaren. Ze krijgen dan ook uitdrukkelijk de raad om het te vragen wanneer ze een woord niet begrijpen. Ik heb het dan over woorden en uitdrukkingen zoals ipso facto, wat me logisch lijkt in mijn vak, maar evengoed over pensief, pendant, vergankelijk, gispen, billijk, dat soort woorden.

Soms vragen ze me ook dingen waarvan ik echt dat dat ze die zouden kennen, zoals destructief of decadent. Mja.

Maar wat ik de laatste tijd opmerk, is dat ze geen Vlaams meer kunnen. En daar bedoel ik dan woorden mee die typisch in het Algemeen Schoon Vlaams geaccepteerd zijn. Zo kenden ze het woord bleiten niet meer, en dan spreek ik niet over leerlingen met een anderstalige achtergrond, maar leerlingen wier ouders en grootouders ook gewoon standaard Vlaams spreken. Een schuif was dus ook niet algemeen gekend, in plaats van lade. En Merel zei daarstraks dat ze zich nog moest omkleden, waar wij vroeger altijd – en uiteraard foutief – verkleden zeiden.

Ik vind dat een verarming, ja. Pleit ik hier voor het gebruik van tussentaal? Dat nu ook weer niet, maar er is voor alles een plaats en een moment. En als je enkel nog het woord lade kent en niet meer het synoniem schuif, dan is dat een verarming.

Ik doe mijn keiharde, stinkende best om daar tegenin te gaan en ik gebruik zo veel mogelijk rare woorden en uitdrukkingen, maar het is vechten tegen de bierkaai. Ach ja, als ik al een handvol mensen de fijne kneepjes van het Vlaams en het uitgebreidere Nederlands kan bijbrengen, beschouw ik mezelf al als een gelukkig persoon, denk ik dan. En dan zwijgen we nog over het Latijn, zeker?

Lectuur: “The Color Purple” van Alice Walker

Na al die hoogdravende lectuur vond ik het tijd om nog eens een klassieker uit de BBC-lijst te lezen. Man, was me dat een cultuurschok qua taal!

Vanuit het barokke Nederlands en Frans belandde ik prompt in gesproken Afro-Amerikaans Engels, met zeer weinig syntaxis, kromme grammatica en een beperkte woordenschat. Ik had het er in het begin dan ook wel wat moeilijk mee, ja. Maar al heel snel word je meegesleept in het verhaal en is het ook overduidelijk dat de vreemde, beperkte taal functioneel is, dat het een statement is waar het hoofdpersonage het ook zelf over heeft.

Celie, een arme, laaggeschoolde zwarte vrouw in Georgia, vertelt haar levensverhaal in een serie brieven, eerst aan God, daarna aan haar zus Nettie. Ze begint wanneer ze 14 is, misbruikt wordt door haar vader en haar twee kinderen van hem moet afstaan. Later wordt ze verkocht aan haar echtgenoot die haar al even genadeloos verkracht. Haar situatie is uitzichtloos, de enige die ze vertrouwt is haar zus Nettie, maar die is verhuisd en schrijft geen brieven, ondanks de belofte dat ze dat wel zal doen. Celie geeft niet op en blijft schrijven. Achteraf zal blijken dat Nettie wel degelijk terug schreef, maar dat Celies echtgenoot de brieven gewoon achterhield. Uit jaloezie? Uit rancune? Of gewoon omdat hij dat kon? Hij heeft niet bepaald een hoge dunk van zijn vrouw: “Who you think you is? You can’t curse nobody. Look at you. You black, you poor, you ugly, you a woman. Goddam, he say, you nothing at all.”

Maar Celie bouwt beetje bij beetje een eigenwaarde op, vooral dankzij haar vriendin en minnares Shug, die een succesvolle zangeres is. Ze slaagt erin om een iets beter leven voor zichzelf op te bouwen, maar eigenlijk blijft het uitzichtloos.

Walkers verhaal grijpt je bij de keel. De miserie, de uitzichtloosheid, het brutale geweld, de passiviteit waarmee de vrouwen dat ondergaan, de vanzelfsprekendheid waarmee de meisjes op hun veertiende zwanger worden – door eigen seksuele driften of verkrachting -, het harde bestaan, de armoede…

Het staat gigantisch ver van mijn bed, en toch word je erin meegesleept. Je kijkt doorheen het taalgebruik naar de emoties, maar ook het emotieloze van de personages. Ik was er eventjes niet goed van, en het bleef ook heel erg lang nazinderen. Het is niet voor gevoelige zieltjes, maar wel zeer realistisch. En ja, je snapt meteen waarom Walker voor dit boek de Pulitzerprijs kreeg.

Wow.

 

Muziekloos

Ik hou van muziek. Dat is niet abnormaal, dat is zo bij de meeste mensen. Wolf en Kobe hebben bijvoorbeeld zo goed als altijd muziek opstaan, Kobe heeft dat zelfs nodig om te kunnen studeren – ADHD-brein, weet je wel?

Bij mij is dat zeer selectief, en eigenlijk kan je perfect merken aan de muziek in mijn omgeving in welke gemoedstoestand ik me bevind. En dan bedoel ik niet welke muziek ik opzet, dan bedoel ik of ik überhaupt muziek ópzet.

Zo zal ik in drukke periodes, periodes waarin ik niet goed in mijn vel zit, periodes waarin ik te veel aan mijn hoofd heb, periodes waarin ik nog honderden dingen moet zien op te lossen, geen muziek opzetten. Niks. Ik wil dan alleen stilte om me heen. Dat gaat zelfs zo ver, dat ik ook in mijn auto geen muziek wil, zelfs niet als ik meer dan een uur moet rijden. Of ook niet gewoon op zondagvoormiddag, als het hier voor de rest heerlijk stil is. Ik kan me dan ook soms ergeren aan een van de huisgenoten die gewoon naar TikTok aan het kijken is of zo: ik wil dat geluid gewoonweg niet.

Geen idee of dit iets typisch is voor iemand met ADHD, of dat dat een kenmerk van introversie is, of gewoon ik die een moeilijk mens ben, maar bon.

Hier thuis weten ze dan ook dat ik pas weer écht aanspreekbaar word in de grote vakantie, wanneer ik ook zelf muziek begin aan te zetten in de woonkamer, waar ik standaard in de zetel hang. Pas dan begint de vermoeidheid en de drukte van het schooljaar uit mijn lijf te gaan.

En mijn koor? Ook dat ligt soms moeilijk, en ik rij dan ook in volledige stilte naar huis, want de muziek in mijn hoofd is dan luid genoeg. Maar dat is nog anders: daar ben ik zelf actieve partij.

Dus ja, kom je me tegen en ben ik naar muziek aan het luisteren? Spreek me dan gerust aan, dan ben ik helemaal goed gezind.

Even geen koor

Met spijt in het hart heb ik vandaag een knoop doorgehakt: ik stop even met het koor. Jawel, dat koor dat ik een goeie vijf jaar geleden mee heb helpen oprichten en waar ik echt wel graag in zing.

Maar het is momenteel gewoon te veel. De donderdag is echt een zware lesdag voor mijn rug – vijf uur les, waarvan drie uur met een groep van 28 veertienjarigen die op zich allemaal wreed wijs zijn, maar in groep gewoon een beetje te veel zijn – en het loopt al tegen het einde van de week. Als ik dan nog twintig minuten moet rijden, twee uur (en meestal ietsje langer) op een slechte stoel moet zitten en me daarbij ook nog eens fysiek en mentaal moet inspannen – zingen doe je niet zomaar even, geloof me, toch niet op degelijk niveau – dan is dat niet bevorderlijk voor die rug.

En ja, dan moet je keuzes maken. Want wat doe ik daarnaast nog? Eén keer om de twee weken twee uur roleplay, één keer per maand een quiz op uitstekende stoelen en dat is het wel zowat. Voor de kinderen hun activiteiten moet ik voorlopig niet echt meer rijden, dat scheelt ook. En ja, af en toe ga ik nog eens naar toneel of met Gwen eten of zo, maar niet op regelmatige basis.

En toch moet ik ergens nog in snijden, want momenteel blijf ik echt op het uiterste randje van mijn tandvlees zitten.

Ik ben ervan overtuigd dat ik op een bepaald moment wel terug ga naar het koor, daarvoor zing ik te graag, en ze hebben me beloofd dat ze mijn stoel bij de tenoren warm zullen houden.

Maar nu dus even niet.

Cantandum non est. Me paenitet.

Generatiekloof over LOL

Toen ik vorige week examens aan het verbeteren was, schreef ik “LOL!” bij een grappig antwoord van een van de leerlingen. Merel zag dat en vond dat zeer vreemd.

Wat ik op mijn beurt dan weer vreemd vond, om eerlijk te zijn.

Na enig heen-en-weergepraat kwamen we tot de volgende conclusie: LOL en haha betekenen iets heel anders voor GenX en GenZ, blijkbaar.

Ik kom – uiteraard – nog uit de tijd waarbij je bij het gamen alleen kon converseren via getypte boodschappen naar elkaar. VOIP of dergelijke spraaktoestanden bestonden nauwelijks en waren meestal zo slecht en verbruikten zoveel bandbreedte dat het makkelijker was te typen als je iets wilde zeggen. Zo zijn ook al die afkortingen ontstaan, zoals BRB (Be right back), AFK (away from keyboard), en dus ook LOL (Laughing Out Loud). Dat schreven we als we iets echt grappig vonden. Niet dat je daarom ook echt moest zitten lachen achter je toetsenbord, daarvoor diende bijvoorbeeld ROFL of ROFLMAO, respectievelijk Rolling On the Floor Laughing en Rolling On The Floor Laughing My Ass Off. Maar LOL betekende wel dat je iets oprecht grappig vond. Wilde je eerder sarcasme uitdrukken, dan schreef je ‘Haha’ of ‘Ha ha ha’. Als in “Ja maat, gij moogt dat grappig vinden maar ik kan er eigenlijk niet mee lachen”.

Blijkbaar is dat intussen behoorlijk veranderd. Nu schrijf je LOL als iets een matig glimlachje veroorzaakt, maar je iets niet onbeantwoord wil laten. Echt grappig vind je het niet, daarvoor gebruik je haha. Doet iets je echt lachen, dan schrijf je HAHAHAHA!

Ik snapte het dus ook al niet toen ik online aan het lesgeven was en een van de jongens bij een opmerking HAHAHAHA schreef. Ik dacht: “Is die mij hier nu aan het uitlachen of wa?” Merel verzekerde me nu dat hij het gewoon echt grappig vond, dat het zeker niet sarcastisch bedoeld was, zoals ik het opvatte.

Juist ja.

Ik besprak het met Bart, en die was volledig mijn mening toegedaan. Zo had hij vorige week in de gezinschat op Whatsapp een meme doorgestuurd van Taylor Swift en Merel had gereageerd: “Haha”. Waarop ik tegen Bart zei: “Goh, ze kan er precies niet mee lachen!” en hij daarmee instemde. Terwijl zij me nu bevestigde dat ze het wel grappig had gevonden en dat ook zo bedoelde.

Hmm.

Ik ga er dus echt voor moeten opletten dat ik niet zomaar meer LOL! schrijf bij een of andere grappige opmerking van mijn leerlingen, want zij vatten dat zo niet op dus.

Ik word oud.

(Bart stuurde er dan ook nog dit artikel over door:
https://pudding.cool/2019/10/laugh/
Ik ben dus niet de enige met dit probleem.)

Lectuur: “De levens van Lanya” van Mirjam Oldenhave

Gisteren schreef ik over de wedstrijd De Kleine Cervantes, en dit is het eerste boek dat ik ervan gelezen heb en eigenlijk met de groep op school ging bespreken. We hebben ons in twee gesplitst, want we krijgen van de organisatie maar één boek van elk, en dat kan je moeilijk met twintig man tegelijk lezen. De schoolbib heeft er ook aangekocht, en enkele van ons – in casu de leerkrachten – ook,  en verder hebben we de Gentse wijkbibliotheken geplunderd. Alleen zijn we natuurlijk niet de enige school, en met twee groepen scheelt dat al.

Ik las dus eerst De Levens van Lanya, maar was er jammer genoeg niet bij bij de bespreking: ik zit thuis met de rug, weet je wel?

De Levens van Lanya is in de eerste plaats een hard boek: je wordt er niet vrolijk van. Het valt onder jeugdliteratuur – tegenwoordig young adult – maar ook dat vind ik niet helemaal terecht: het is meer dan dat. Het verhaal volgt de jonge, Koerdisch-Irakese Lanya, wier ouders naar Nederland vluchten wanneer ze een jaar of negen is. Omdat de goedkeuring van de asielaanvraag jaren op zich laat wachten, worden zij en haar zusje ondergebracht bij een Nederlands pleeggezin. Ze groeit dus op met Nederlandse normen en waarden. Wanneer zeven jaar later haar ouders eindelijk een definitieve verblijfsvergunning krijgen, moet ze opnieuw bij hen gaan wonen: zeer traditionele, Koerdische moslims die hardnekkig vasthouden aan hun oude tradities, zoals uithuwelijking. Alleen kan Lanya zich daar niet meer mee verzoenen. Na heel veel worsteling met zichzelf duikt ze onder in een vluchthuis voor meisjes. Maar lost dat eigenlijk wel iets op?

Willens nillens moet Lanya zich plooien naar de wil van haar ouders, een gedwongen huwelijk, een onderdanig leven in Irak, tot ze ook uiteindelijk daar kan uitbreken, maar met gigantische persoonlijke opofferingen.

Het boek geeft een heel mooi inzicht in hoe het moet zijn om als kind hier te komen, en toch moet het nog veel, veel erger zijn dan dit. Je voelt de ontwrichting, de ontheemding, maar wij als brave middenklasseburgers in ons eigen landje kùnnen dit gewoon niet vatten, denk ik.

Het valt onder young adult omdat het uiteraard het verhaal is van een tiener die opgroeit, maar zoals ik al zei: het is meer dan dat. Een cultuurclash, een clash van religies, van waarden, van tradities, van gewoonten, van visie op vrouwenrechten… Het boek doet je vooral nadenken.

Ik vond het zeker een aanrader, maar of dit geschikt is voor twaalfjarigen, daar heb ik mijn vragen bij. Maar blij dat ik het gelezen heb, ja.

Al zeven jaar krak.

Op negen oktober zeven jaar geleden zei mijn rug krak. En is mijn leven geen moment nog hetzelfde geweest. Bij momenten heb ik het er nog steeds moeilijk mee, zeer moeilijk: bij alles wat ik doe, word ik tegengewerkt door mijn lijf. Bij alles wat ik doe, moet ik rekening houden met de rug en hoe ver ik kan gaan. Bij alles wat ik doe, moet ik plannen: als ik x doe, dan kan ik y niet meer doen. Maar als ik x/2 doe, kan ik misschien nog een stukje van y meepikken.

Maar ik ben vooral ongelofelijk blij met wat ik wél nog kan. Ik zit vooralsnog niet in een rolstoel, ik kan zelfs fulltime lesgeven – met de nodige ondersteuning van de collega’s – en ben er deze zomer bijvoorbeeld in geslaagd om twee weken in Canada rond te lopen. Ik ga nog larpen, ik ga nog geocachen. Ik lig veel plat in de zetel, dat is waar, en er zijn veel dingen die niet meer voor mij weggelegd zijn. Ik zal nooit kunnen babysitten op mijn eigen kleinkinderen, bijvoorbeeld, want ik mag niet meer dan 5 kilogram tillen. Ik kan geen lange wandelingen maken, ik kan leerlingen niet begeleiden op een dagtrip met veel stappen. Klopt. Er gaat nauwelijks een dag voorbij dat ik geen pijn heb.
Maar man, ik heb nog steeds een mooi leven, ja, en ik kus elke dag mijn pollekes.
Maar vooral, nog meer dan vroeger: carpe diem. De kleine dingen des levens die me gelukkig maken: een mooie zonsondergang, een bloeiend plantje op mijn salontafel, mijn lief die voor me kookt, mijn kinderen die zingend door het huis lopen, een kat die komt felen, mijn nagellak die afgestemd is op mijn kleren, een stukje chocolade, een fijn telefoongesprek met een vriend die ik al even niet meer gehoord heb…
Dus, lieverds, als het even tegen zit: laat je hoofd niet hangen, maar carpe diem.
Carpe that fucking diem.

 

Koffie

De meeste mensen moeten daarom lachen: ik ben geen ochtendkoffiedrinker. Voor de meesten is koffie iets om wakker te worden, maar ik hoef dus écht geen koffie bij mijn ontbijt! Ligt dat nu aan mijn ADHD of aan iets anders, geen idee…

Op een schooldag, wanneer ik vroeg moet beginnen, ontbijt ik rond half acht en neem ik een meeneemkoffie mee in de auto. Die is op die tien minuten rijden inderdaad wel meestal op, ja. Moet ik pas later beginnen, dan ontbijt ik op het gemak, kleed me aan, poter wat rond, en pas dan, na een goed uur of zo, wil ik een koffietje. Eentje maar.

Met de nieuwe koffiemachine op school – wreed chique ding maar pokkeduur qua aankoop van melk en koffie – drink ik te veel koffie: ik pak steevast nog een latte macchiato tijdens de speeltijd, maar dat moet maar niet zo veel deugd doen.

En dan in de namiddag, na mijn eten, na zo’n half uurtje of zo, wil ik nog een koffie. Eentje.

Het rare is, dat ik dus die twee koffies keihard mis als ik ze om één of andere reden niet krijg. Ik zou er zelfs koppijn van krijgen, wegens cafeïnegebrek, vermoed ik. En toch zijn het maar twee – of op schooldagen dus drie – koffies.

Vreemd, toch?

Romeinse archeologie in de klas

Ergens in de paasvakantie zag ik een item passeren op AVS over een Romeinse opgraving in Merendree. Dat interesseert me sowieso, maar ik vond het nog véél leuker toen ik zag dat de geïnterviewde archeoloog in kwestie een oud-leerling van ons was, een Griekje dan nog.

Maar Lucie, mijn collega Latijn en vooral Grieks, had dat ook gezien en was meteen in actie gekomen: ze had een mailtje gestuurd naar het bedrijf om Maartens gegevens te vragen en had dan ook Maarten de vraag gesteld of hij het zag zitten om op zijn oude school tijdens de lessen Latijn te komen spreken over die opgraving.

En Maarten, die twijfelde blijkbaar geen moment en zei onmiddellijk ja. Vandaag stond hij dan ook op school, bij de derdes van Sam en mijn tweedes, dus nog geeneens bij leerlingen van Lucie. En ja, hij deed dat bijzonder goed. De verlegen, stille leerling van bij ons was intussen een zelfzekere dertiger die het echt kon uitleggen met een passie. En vooral: hij had vanalles meegebracht, een aantal stukken die wel al door hen gecatalogeerd waren, maar die hij daarna naar de Technologiecampus van de UGent ging brengen om ze te laten behandelen door de afdeling chemie tegen oxidatie en ander bederf. Het doet ook gewoon raar om voorwerpen in uw handen te hebben die een Romein een kleine tweeduizend jaar geleden heeft vast gehad. Ik vond het helemaal de max en ging erin op als een kind in een snoepwinkel. Maar zo wijs, gewoonweg! En Maarten komt nog eens terug in mei voor de vierdes, de vijfdes en de eerstes van de vier uur. Echt serieus, zalige kerel intussen!

Ik schreef er het volgende over op de schoolwebsite:

Toen mevrouw Heymans, leraar Klassieke Talen, op AVS plots oud-leerling uit de richting Grieks-Latijn Maarten Praet hoorde praten over spectaculaire vondsten uit de Romeinse periode in Merendree, kon ze niet anders dan hem contacteren, toch?

Maarten stemde toe om op school te komen praten over die bewuste vondsten, voorzag een heuse powerpoint en had een hele resem voorwerpen mee. Hij legde uit wat Group Van Vooren precies doet, hoe een archeoloog te werk gaat en wat er zoal te vinden is daar in de vicus, de Romeinse wijk van Merendree. Daarnaast had hij een aantal interessante artefacten mee: onder andere een dakpan met de afdruk van een hondenpootje, maalstenen, potscherven met terra sigillata en vooral ook enkele van de 65 gevonden fibulae, Romeinse mantelspelden. Die laatste zijn zelfs nog niet gepubliceerd en gingen na de uitleg rechtstreeks naar de afdeling chemie van de Universiteit Gent om daar behandeld te worden tegen oxidatie. De leerlingen luisterden, keken toe, mochten de voorwerpen – de meeste toch – betasten en vonden het bijzonder interessant.

En het fijne? Maarten komt in mei nog even terug, want nu hebben enkel de tweedes en de derdes de uitleg gehad, en dan kunnen ook de andere jaren zijn uitleg horen. Nog eens bedankt, Maarten!

Alle foto’s van de activiteit kan u hier terugvinden in ons archief.

Inherent nieuwsgierig

Jongeren zijn inherent nieuwsgierig, dat werd me vandaag nog maar eens bewezen.

Op donderdag heb ik les in een lokaal van geschiedenis – na 30 jaar lesgeven heb ik nog steeds geen vast lokaal – en mijn jonge collega had een kaart open laten liggen op haar bureau: een kaart met alle locaties van concentratiekampen, uitroeiingskampen en speciale gevangenissen tijdens de tweede wereldoorlog.

Merel en Lieze die vlak aan dat bureau zitten, keken verwonderd naar wat die kaart precies was. Ik kwam erbij, keek even en gaf enkele woorden uitleg. En toen kwam er een aantal andere meisjes bij om te luisteren. En verbijsterd te kijken naar de hoeveelheid.

En toen spendeerde ik plots een kwartier van mijn les, omdat de anderen ook nieuwsgierig vroegen naar wat dat precies was, aan een uitleg rond de vernietigingskampen van de nazi’s. En wat de essentie was van de Endlösung. En hoe ik ooit in Praag gesproken had met een van de overlevers van Terezin, die haar hele familie had zien uitroeien en zelf overleefd had omdat ze in het kinderkoor van Terezin zat.

Ze waren muisstil en hingen aan mijn lippen. Omdat het geen leerstof was. Omdat het zo verschrikkelijk was. Omdat het, helaas, zo menselijk was. En omdat ze er zo weinig van afwisten.

Onze jeugd, daar is echt niets mis mee, geloof me. We moeten hen alleen leren wat ze moeten weten. En als dat een uitleg is in de les Latijn over het nazisme van tachtig jaar geleden, dan is dat zo. Daar kan geen leerplan tegenop.