Ook ik ben geraakt.

Als je nog een paar blogs volgt, ben je het wellicht al tegengekomen: www.ikbengeraakt.be. Gewoon omdat we het fenomeen niet genoeg aandacht kunnen geven.

Kanker.

Noem het gerust bij naam. Laat er geen taboe op rusten. Wind er geen doekjes om: we kennen allemààl wel iemand die erdoor geraakt is, of zelfs meer dan dat.

Kanker: je kan eraan sterven. Mijn grootvader: longkanker. De moeder van een hele goeie vriendin, veel te vroeg: baarmoederhalskanker. De moeder van een andere hele goeie vriendin, ook veel te vroeg. Een tante: longkanker. Een collega: borstkanker, en uitgezaaid.

Kanker: het verandert je leven, hoe dan ook. Mijn grootmoeder: een been afgezet door een kwaadaardig melanoom. Mijn schoonvader: plots werd hij de leeftijd waarover hij tot dan toe tien jaar kon liegen. Een collega: plots voor onbepaalde tijd weg uit de leraarskamer: borstkanker.

Geef die kanker geen kans. Vooral borstkanker niet, de meest voorkomende vorm bij vrouwen.

Oktober is traditioneel de maand waarin bestrijding van borstkanker in de kijker wordt gezet. Concreet roept de Stichting tegen Kanker op om geld te doneren voor wetenschappelijk onderzoek naar borstkanker. Dit doen ze via hun site www.ikbengeraakt.be waar ze oproepen om spaarteams op te starten. Vanaf vijf euro kan er gedoneerd worden, zeer gemakkelijk en snel, allemaal online.

Doe mij geen plezier. Doe jezelf, je vrouw of je dochter een plezier. Steun.

11 september

Op een dag als vandaag kan je toch niet anders dan terugdenken aan die infame dag, die zoveel oorlog en ellende in gang heeft gezet.

Iedereen die die dag bewust heeft meegemaakt, herinnert zich nog waar hij of zij was. Ik ook.

Ik was blijkbaar relatief vroeg klaar met lesgeven, en stapte in de auto. Zoals altijd schoot ook de radio meteen aan, en het eerste wat ik hoorde, was een extra nieuwsbericht op Studio Brussel. Ik weet nog dat ik eerst een kwartier heb zitten luisteren op de parking, met open mond.

Toen ben ik naar huis gereden, en heb meteen CNN aangezet, zoals zovelen. En toen heb ik live op tv de tweede aanslag gezien. Heb ik mensen zien springen, live. En heb ik dus ook de torens zien instorten.

Ik herinner me dat nog als de dag van gisteren. En ik weet ook dat ik die dag nooit zal vergeten.

Ik hoop dat ik niet de enige zal zijn, en dat iedereen ook de desastreuze gevolgen van die dag in herinnering houdt. Want sommige dagen, die mogen we niet vergeten. Om de dooie  dood niet.

Poort

Ik vind dat eigenlijk serieus bizar: ik speel al vijftien jaar (of misschien zelfs langer) larp, en toch is dit pas mijn derde personage. Ik heb twee lives gespeeld met mijn halfork-krijger Murkha, dan ik-weet-niet-hoeveel weekends met Gork, mijn barbaar-sjamaan, tot die level 24 was, en nu, vandaag, ben ik begonnen met Vrouwe Eleonora Ithuviel.

Aan de ene kant is het zalig: alles is nieuw, ik weet nog niet waar het personage naartoe zal gaan, ik moet contacten leggen en mijn plaatsje binnen de groep veroveren, en ik kan nog vrijwel niks. Ik moet echt spélen. En ik zit geregeld met de piepers dat ik ga sneuvelen, want veel kan ik niet aan.

Aan de andere kant vind ik het vreselijk: wég is die vanzelfsprekendheid van Gork, die authoriteit, dat binnenkomen in de herberg, waarbij iedereen spontaan opzij gaat, ik een plaatsje zoek, en iedereen daarna bij mij komt voor vanalles en nog wat. Ik moest niet meer nadenken: van zodra ik de kleren aanhad, wàs ik Gork. Het personage was uiteraard wel geëvolueerd doorheen de jaren, maar ik wist wie ze was, waar ze voor stond, wat haar mogelijkheden en zwakke plekken waren. Gork werd alom gerespecteerd, gevreesd, beschermd, en er werd naar haar geluisterd als ze iets zei. Ze is ongeveer dertien jaar meegegaan, en werd op die manier een deel van mezelf.

Het volgende Poortweekend krijgt ze een exit: dan gaat Gork er op een (hopelijk) waardige manier uit, en zal de laatste hoge level op Poort verdwenen zijn.

Ik mis haar nu al.

(En toch heb ik gigantisch veel zin in dat nieuwe personage, oh ja!)

Onderwijsdebat revisited

Een paar weken geleden heb ik hier de mening van een vriend over het onderwijsdebat gepubliceerd. Daarin had hij het over de kansen die (in het nieuwe plan van onderwijsminister Smet) de echt wel goeie leerlingen ontnomen worden om uitgedaagd te worden, om te excelleren. Dat moet uiteraard kunnen.

Maar toen gaf een andere vriendin daar een aanvulling bij, vanuit de exact omgekeerde invalshoek, maar met dezelfde conclusie. Ik wilde u die niet onthouden, omdat ook dit relevant is. En ja, het onderwerp ligt me nauw aan het hart.

Zij schreef:

Hier bezien we dat van het omgekeerde schuitje. Twee van mijn vier kinderen waren echt op op op na de basisschool. Altijd maar mee proberen te geraken terwijl het boven hun pet ging. “Mama, ik ben het lompste kind van de klas, ik kan niks.”
(Die is na het vijfde naar het beroepsonderwijs kunnen gaan omdat ze reeds een keer was blijven zitten)
De ander kon geen hobby’s aan ’s avonds, want het was een hele avond afwerken wat niet in de klas klaar was, extra lezen omdat ze nog geen AVI 9 had, het huiswerk dat niet van een leien dakje liep en bovendien de lessen waar ze meer dan gemiddeld last mee had.
Wel, voor allebei was het eerste jaar beroepsrichting een ware verademing. Ineens waren ze niet meer de minst intelligente leerling, werd er op maat gewerkt, examens starten pas in het derde jaar, nu zijn dat projecten en wordt er zeer zeker aan het welbevinden van het kind gewerkt. Hoe erg het ook is, dat was heel erg nodig, want de derde graad van het lager was er eigenlijk al te veel aan. Laat staan dat ze nog eens twee jaar langer mee moeten met de grote hoop. Dan blijft er niks meer van over.

Mijnheer Smet, ik vraag het u nog eens: denkt u écht dat, na alle reacties van mensen die dagelijks in het onderwijs staan, en ouders die hun kinderen alleen maar het beste toewensen, dat uw plannen nog steeds de best mogelijke zijn?

Onderwijsdebat

Ik wil me er zo weinig mogelijk over uitspreken, omdat iedereen me per definitie bevooroordeeld vindt: als leerkracht Latijn ben ik er uiteraard tegen dat Latijn naar de tweede graad verschuift. Je kan voldoende Latijn leren op vier jaar? Yeah right, dan kunnen we de Latijnolympiades en dergelijke ook meteen maar vergeten, want er is geen sprake van dat ik dan nog in de zesdes Cicero kan lezen. Maar het gaat niet enkel over het vak Latijn. Het gaat over zoveel meer.

Een vriend van me schreef het als volgt (en ik heb de post maar meteen overgenomen, al kan je het ook hier op zijn eigen blog lezen):

Boterhammen met tranen.

Vanmorgen kwam naar aanleiding van de afschaffing van het b-attest Pascal Smet nog eens ter sprake aan de ontbijttafel. Ook dat van die oriënterende jaren passeerde weer de revue en plots spitste mijn dochter haar oren. Ze is elf, heeft al een keertje versneld, en zit in het zesde leerjaar. Of ik het haar even wou uitleggen. En daar ging ik dan, zo objectief mogelijk, over het weghalen de tussenschotten tussen ASO, TSO, BSO, over beter begeleiden bij studiekeuzes, dat ‘de Latijnse’ geen richting meer zou zijn in de eerste twee jaren, dat er heterogene klassen zouden komen waar alle mogelijk vakken zouden worden gegeven enz.

Plots barstte ze in tranen uit. Ontroostbaar was ze. ‘Als dat zo zit, dan wil ik niet meer naar school’, snikte ze. ‘Al twee jaar kijk ik uit naar de Latijnse, al twee jaar zit ik te wachten op een klas met kinderen die wél aandachtig willen luisteren, die wél willen studeren, die mij niet ‘uitmaken’ voor freak of nerd omdat ik nu eenmaal goeie punten wil en wel veel wil bijleren.’ Ze raasde verder: ‘Ik wil niet meer tussen leerlingen zitten die met een rekenmachine nog niet kunnen wat ik in het vierde leerjaar al uit mijn hoofd deed, ik wil niet meer in groepswerkjes al het werk moeten doen en iedereen alles moeten uitleggen. Ik wil dat het eindelijk eens moeilijk wordt voor mij.’ Ze kiest dus blijkbaar vooral voor ‘de Latijnse’ omdat het de moeilijkste richting is, niet omdat dat prestigieus of zo zou zijn.

Ik ben geen onderwijsdeskundige en ik heb allerminst de wijsheid in pacht, maar ik weet wel dat de tranen oprecht waren en dat haar keuzemoment nu is en niet over twee jaar. Nog twee jaar vervlakking kan zij niet aan. Waar zij nood aan heeft, en volgens mij élk kind, is een juiste context en een goede begeleiding bij het maken van die keuze, én aan nog betere en nog meer gemotiveerde leerkrachten. Het zijn de leerkrachten die richtingen kunnen opwaarderen, boeiender en aantrekkelijker maken… Meer leerkrachten kunnen ook beter differentiëren, bepaalde leerlingen motiveren en begeleiden, nog andere leerlingen uitdagen, prikkelen en blootstellen aan complexere dingen… Maar dan moet eerst het beroep van leerkracht worden opgewaardeerd, moeten er nog betere opleidingen komen, permanente opleidingen, betere salarissen, betere omkadering enz. Daar moet er hervormd worden, daar kun je voor een bijna revolutie zorgen. De kwaliteit, de instelling en de motivatie van het lerarenkorps zijn volgens mij de sleutel, de leerkrachten bepalen de hoogte en de breedte van de uitstroom, niet de structuur. Wie hoofdzakelijk z’n heil zoekt in structuren heeft of zelf niet goed opgelet in de klas, of heeft geen vertrouwen mensen. En niet afkomen dat er geen geld voor is, dit is immers geen kost maar een investering. Het fabeltje van het terugverdieneffect is al zo vaak gebruikt in de politiek, maar in dit geval is het geen fabeltje, hier is het echt zo.

Terug naar de ontbijttafel. Is mijn dochter een uitzondering, een wonderkind, hoogbegaafd? In de vérste verte niet. Ze is gewoon ambitieus en wil hard werken (en ze is nog een beetje naïef, want ze wil rechter worden zodat ze rechtvaardigheid in de wereld kan brengen). Toen ik haar zei dat zij nog wel aan het merendeel van dit boerenbedrog zou ontsnappen, fleurde ze wat op, maar vroeg ze wel meteen: ‘En mijn broertje dan?’ Ik suste haar door te zeggen dat we, als het zover kwam, wel iemand zouden vinden om extra privéles te geven en dat ik tegen dan wel wat meer thuis zou zijn om zo de lat wat hoger te leggen… Dat dat dan nog meer maatschappelijke segregatie betekent, zal wel niet de bedoeling zijn geweest van Pascal Smet, maar dat nemen we er dan maar bij.

Tot zover het lesjaar

Yup, ik heb daarnet de laatste les van dit jaar gegeven. Een lesje filosofie, een mooie afsluiter dus.

Ik kan met de hand op het hart zeggen dat ik toch wel fijne leerlingen had dit jaar. Eigenlijk hadden al mijn klassen pit, en daar hou ik wel van. Elk op hun manier, want elke klas heeft zijn eigen sfeer.

Ik heb dit jaar ook vrij veel leerlingen aan de deur gezet, dat ook. Een van de taken van het onderwijs, en zeker binnen het GO!, is de leerlingen ook proberen opvoeden. Burgerzin, kritische geest, dat soort dingen. En dus ook beleefdheid. Want ik heb graag dat mijn leerlingen mondig zijn, ik kan een frank antwoord vaak wel appreciëren, en soms zelfs een ronduit ‘stète moile’.  Maar er zijn grenzen, namelijk die van de beleefdheid, en dat weten ze heel goed. En dus vloog er af en toe eentje buiten om wat hij net gezegd had.

Zelfs al zijn ze negentien, als ze durven zeggen bij een opmerking: “Ach mens, zaag niet en laat mij gerust”, dan mogen ze even buiten gaan staan.

En ik had er eentje (een gigantische flapuit met grenzen die veel verder liggen dan de sociaal aanvaarde normen) die na een bepaalde uitlating naar mij keek, en zelf opmerkte: “Dat was er over, zeker?” Waarop ik gewoon knikte. “Ik zal maar buiten gaan zeker?” Waarop ik nog maar eens bevestigend knikte. En hij dus gewoon buiten ging staan. Faut le faire :-p

Maar ja, ik had dus echt wel fijne klassen dit jaar. En mijn zesdekes, ik ga ze missen. Het is de laatste lichting die ik zes jaar lang gehad heb (ik ben doorgeschoven van 1 en 3 naar 4-5-6), en ik heb ze dus zien opgroeien.

Alleen nu nog die examens doorspartelen. Zowel zij als ik :-p

Ochtendlicht

Het zaligste aan de zomer zijn de ochtenden. De wereld is nog niet goed wakker, maar wel al fris en vrolijk, de zon schijnt en er hangt zoiets van verwachting in de lucht. Dat ochtendlicht, dat bevat ongeziene mogelijkheden, die je nooit zult ontdekken onder een loodgrijze zware wolkenlucht.

Deze morgen ging ik eerst de jongens afzetten, en dan pas Merel. Op hun sandalen met een giletje aan huppelden ze naast me, mijn blonde kroost. Het zal misschien aan dat ochtendlicht gelegen hebben, maar hun gezichtjes straalden, de een al meer dan de ander.

Merel liep tussen Wolf en mij in, hield onze handen stevig vast, stapte onverschrokken voort, en keek ondertussen haar ogen uit. Wat een ramuistering! Bontgekleurde kinderen met nog bontere boekentassen, mama’s, papa’s, opa’s, oma’s, auto’s, fietsen, fietskarren, kleine fietsjes met vrolijke vlagjes, fietshelmpjes, fluo hesjes, buggy’s en stepjes, allemaal door elkaar als de eerste de beste verstoorde mierenhoop. Alleen nog een geluk dat mieren niet het lawaai maken van een kinderspeelplaats. Want ook die moest grondig in ogenschouw genomen worden: al die kinderen joelend en spelend door elkaar, met ballen, springtouwen, op en onder en over en achter de speeltuin…

Ons kleine blonde krullenkopje wist niet waar ze eerst moest kijken, struikelde af en toe over haar eigen voetjes, en keek beteuterd toen haar beide broers door het schoolhek verdwenen na een stevige knuffel voor mama en zus, hand in hand en met een klein huppeltje in hun stap.

Ik nam haar op mijn arm zodat ze beter kon kijken  op terugtocht naar de auto, en zette haar af bij de crèche. En toen was het mijn beurt om beteuterd te kijken. Want op haar beurt hing ze haar jasje weg, zette de schoentjes die ik vervangen had door slofjes in het rek, gaf me een laatste knuffel, en verdween zonder omkijken door het hekje. Want ja, er moest wel dringend gespeeld worden.

En mama’s? Da’s voor thuis, wanneer de spannende wereld verkend is voor die dag, en het beloftevolle ochtendlicht plaats heeft geruimd voor het zachte, genadige avondlicht. Want dan moet er geslapen worden, zodat er opnieuw plaats is voor dat ochtendlicht van de volgende dag.

Gemengde gevoelens

Het was een dag van uitschieters vandaag, van extremen.

In de voormiddag stilgestaan bij de broosheid van het leven, en bij het intense verdriet dat het plotse verlies van iemand kan veroorzaken. Bij de sterfelijkheid van ons allemaal. En van het feit dat de dag dat ik mijn ouders zal verliezen, steeds dichterbij komt, en dat ik daar nog helemaal niet klaar voor ben.

In de namiddag heb ik genoten van mijn kinderen: samen gespeeld, onnozel gedaan, gevloekt op het rotslechte weer, tv gekeken en geknuffeld. Vooral ook dat laatste.

En ’s avonds hadden we afgesproken met vrienden van vroeger, met wie we minstens één keer per jaar bij een van ons samen eten. Het was een verbaal steekspel zoals altijd, zoals eigenlijk alleen maar kan als je elkaar al zolang kent en samen een verleden hebt. Wanneer je elkaars knopjes en zwakke plekken weet zitten, gevoeligheden en stokpaardjes. Bijzonder lekker gegeten, dat ook.

Het was een fijne avond, een mooie afsluiter van een rare dag.

Een dag vol vrienden, in goede en slechte tijden.

Wijvenweek – A dream come true… or not.

Dromen… Als kind droomde ik van een fijne man en lieve kinderen, naast een droomjob en een superhuis, en al dat soort dingen. Ik was nu niet bepaald het populairste of knapste meisje op school, wel een van de meer eigenzinnige, en dat leverde niet meteen een resem liefjes op, al heb ik eigenlijk nooit klagen gehad op dat vlak. Maar intussen werd die droom toch wel bewaarheid. Dat heb ik me, bij het veertig worden, echt wel gerealiseerd.

Mijn echte droom, als kind al, lag eigenlijk ergens anders. Pas op, ik wist al van in het derde middelbaar dat ik toch wel graag klassieke talen wou doen, en dat lesgeven me wel iets leek. Maar mijn hart lag bij het toneel.

Ik hoor u nu al grinniken: is het niet de droom van elk meisje om zangeres of actrice te worden? Misschien wel.

Maar ik deed eerst dictie, daarna voordracht, en uiteindelijk ook toneel aan de academie. En ik was er eigenlijk toch wel best goed in, om niet te zeggen bij de eersten van het land.

Mijn eindexamen toneel, daar heb ik de pannen van het dak gespeeld. Met als resultaat 95%, felicitaties van de jury, en eerste van België. Maar de raad van mijn leraar was hard – hoewel totaal niet onverwacht: “Bespaar jezelf de desillusie van het toelatingsexamen van conservatorium of Studio Herman Teirlinck: ze gaan je onmiddellijk aanvaarden op basis van je kunnen, en ze gaan je meteen ook weigeren op basis van je stem”.

Want mijn stem, dat was toen al een probleem. Mijn eerste logopedie heb ik gekregen op mijn twaalfde, maar die man was ronduit een prutser, die niet met kinderen kon omgaan. Op mijn eenentwintigste ben ik dan geopereerd aan mijn stembanden, na twee jaar intense logopedie. Helaas is mijn stem altijd het zwakke broertje gebleven, en zou een toneelcarrière veel te hoog gegrepen geweest zijn. Lesgeven, wat toch ook stembelastend is, lukt enkel maar door doorgedreven techniek, en dan is het nog soms kantje boordje. En televisie, wat toch minder zwaar is voor de stem, dat is dan weer mijn ding niet, want ik pak blijkbaar niet echt op scherm.

Ach ja.

Ik doe mijn huidige job toch bijzonder graag, en ik ben er blij mee.

Maar soms, heel soms, stel ik me toch de vraag: “Wat als…?”

B-attest afschaffen? Enige nuancering, graag!

Links en rechts zag ik op mijn Facebook de oproep verschijnen om het B-attest (waarbij een leerling mag overgaan naar het volgende leerjaar, maar enkel in een andere/lagere studierichting) af te schaffen, om zo het watervalsysteem tegen te gaan.

Ik begrijp de redenering, en het is een loffelijk initiatief, maar ik heb er wel wat bedenkingen bij.

B-attesten worden op vrij uiteenlopende manieren gebruikt. Het is vaak een manier om een leerling nog een kans te geven, zonder hem te moeten verplichten om te blijven zitten. Om hem in een richting te sturen, die hem beter ligt. Een klassenraad (= de verzameling van alle leraars die aan de betrokken leerling lesgeven) gaat niet licht over tot een dergelijke attestatie. De leerling in kwestie heeft een aantal tekorten, en we proberen te achterhalen hoe dat komt.

Zijn er externe factoren, zoals het plots ziek worden van een van de ouders, dan gaan we vaak over tot herexamens. Dat is trouwens een van de weinige redenen waarom we die nog (mogen) geven. Stellen we vast, dat de leerling het eigenlijk best wel aankan, maar er vierkant zijn broek heeft aan geveegd, dan zijn we doorgaans streng, en krijgt hij/zij een C-attest en kan zijn jaar overdoen.

We hebben echter ook vaak leerlingen die aan hun plafond zitten. Die wel beter wíllen doen, maar het niet aankunnen. Zo kan iemand in een Latijn-Wiskunde serieuze problemen hebben voor wiskunde, maar best wel goed zijn in talen. Die krijgt dan meestal een B-attest om over te gaan naar de Latijn-Moderne Talen. Is dat een lagere richting? Nee. Gaat de leerling daar beter presteren en zich er vooral ook beter bij voelen? Ja.

Soms moeten we ook harder zijn. Dan stellen we vast dat de leerling in kwestie wel van goede wil is, en serieus hard werkt, maar dat het gewoon niet lukt in pakweg het ASO. Dat dat ASO te hoog gegrepen is. Een B-attest kan dan zorgen dat de leerling wél nog naar het volgende jaar kan, maar in een richting die hem/haar beter ligt. Waar hij/zij ook meer voldoening zal aan beleven, die hij/zij wél aankan.

En daar zit het probleem natuurlijk.

Waarom zitten leerlingen vaak niet op hun plaats? Waarom moeten ze spartelen tot ze via het “watervalsysteem” een eigen plekje gevonden hebben, als ze tegen dan al niet allang schoolmoe zijn?

Ik heb zelf jarenlang lesgegeven in het eerste middelbaar, Latijn. Ik heb daar leerlingen zien binnenkomen, waarvan ik dacht: “Hoe is het in hemelsnaam mogelijk?” Leerlingen waarvan ik me zelfs afvroeg hoe zij ooit hun getuigschrift lager onderwijs hebben gehaald. Leerlingen die zelfs een simpele Nederlandse tekst met moeite begrepen, aan wie ik de meest idiote vragen nog met handen en voeten moest uitleggen. En die leerlingen zaten dan bij mij in de les Latijn, in het ASO in de “hoogste richting”. Hoe kwam dat dan?

De ouders.

Simpelweg de ouders.

Ouders die nog steeds niet aanvaarden dat TSO en BSO volwaardige onderwijsvormen zijn, en dat pakweg een loodgieter verdomd goed zijn brood verdient. Ouders die de adviezen van het CLB (het vroegere PMS) gewoon naast zich neerleggen, en vinden dat hun kind beter zo hoog mogelijk kan mikken. Dat het maar moet werken en studeren, en dat het er dan wel door zal geraken. Dat de Latijnse nog steeds de hoogste studierichting is en daarom per definitie zaligmakend. Ook al heeft hun zoon of dochter daar de capaciteiten of interesse niet voor.

Dat het kind daar doodongelukkig van wordt, en uiteindelijk schoolmoe, dat vergeten ze even. Want zij willen “het beste” voor hun kind. Waardoor dat kind na een lange lijdensweg via het watervalsysteem totaal uitgeblust in het BSO eindigt, waar het eigenlijk al van in het begin had moeten zitten, en waar het zich wél had goed gevoeld. (Ik stel het hier nu wat extreem, maar bon.)

Ik heb zelfs een nog extremer concreet voorbeeld. Aan mijn middelbare school is ook een lagere school verbonden, waarmee we een goede samenwerking hebben. Een aantal jaar geleden waarschuwde de leraar van het zesde studiejaar me voor een van zijn leerlingen. Het jongetje had net 50% voor taal, en 52% voor rekenen, en had een sterk advies gekregen voor de B-stroom. Zijn vader had hem ingeschreven in de Latijnse, als straf. Dat zou hem wel even leren. Het kind is geëindigd als droeve statistiek, als schoolverlater zonder diploma.

Wil je dus het watervalsysteem vermijden? Begin dan met de adviezen van de klassenraad en het CLB na het lagere bindend te maken. Zodat leerlingen van in het begin juist geöriënteerd zitten, beter gemotiveerd zullen zijn, en er veel minder water door die watervallen stroomt.

Geloof me: alle leraars zijn daar vragende partij bij. Want zo kunnen wij lesgeven aan leerlingen die zich een pak beter in hun vel voelen. En is dat ook niet een van de pijlers van het onderwijs?