Ik had het eerder al over Nanowrimo. Intussen zijn we november, en is ons project al begonnen.
Anne had de eer het eerste verhaal te schrijven, en dat vindt u hier.
Verhaal nummer twee staat op het conto van Vicky. Jan schreef deel drie.
Ik heb ingepikt op zijn agent, en die in mijn verhaal geschreven. Maar oordeelt u vooral zelf. Zolang u maar in gedachten houdt dat ik zoiets nog nooit heb geschreven, en dat ik dus wel een beetje krediet van uwentwege verdien. Hoop ik toch :-p
Ooit.
Nathalie betrapte zich plots op dat ze uit het raam zat te staren. Bijna machinaal dronk ze de kop koffie in haar handen leeg, en huiverde toen ze vaststelde dat die intussen helemaal koud was geworden. Ze had er geen idee van hoe lang ze hier al zat, maar aan de koffie te merken, moest het al eventjes geweest zijn.
Peinzend keek ze opnieuw uit het raam, en zag meteen weer de kortgeknipte lavendel. De herinneringen sloegen weer over haar heen als een vloedgolf, en ze slikte.
Het was vorig jaar, rond deze tijd. Ze herinnerde zich nog perfect hoe de werkmannen van de stad bezig waren de bloemperkjes rond de straatbomen winterklaar te maken. De hele zomer had de lavendel uitbundig gebloeid, maar nu werden de struikjes kaalgeschoren, een triest zicht dat meteen de herfst een pak dichter had gebracht.
Ook toen had ze even naar buiten gekeken, en geglimlacht naar een van de mannen. De kat zat al de hele middag op de vensterbank geïntrigeerd toe te kijken hoe ze aan het snoeien waren onder het waterige herfstzonnetje.
Het was precies op dat moment dat ze de politiewagen zag stoppen. Ze herinnerde zich nog dat ze dacht dat er wellicht weer iets gaande was met de oudste zoon van de buren een huis of drie verderop. Met dat jong viel niks aan te vangen: hij zat in een jeugdbende, was al verschillende keren opgepakt voor vandalisme en steaming. Meewarig schudde ze het hoofd, en dronk – ook toen – van haar koffie.
Maar de agent die uitstapte, ging niet naar nummer drieënveertig. Als ze zich niet vergiste, kwam hij naar haar huis toe. Gebiologeerd zag ze hoe hij het hekje opende, en het tuinpad opliep. Pas toen hij belde, schrok ze wakker uit haar trance en ging de deur openen, de koffiekop nog in de hand.
Zijn gezicht zou ze nooit vergeten. Hij stelde zich voor als agent Mattheeuws, en vroeg op bijzonder ernstige toon of zij mevrouw Vandekerckhove was, en of hij even binnen mocht komen. Verbouwereerd liet ze hem binnen, de verwondering duidelijk op haar gezicht te lezen. Er zou toch niks mis zijn? Haar moeder misschien? Nah, dat zou ze al lang gehoord hebben van diens flatgenote. Ma had immers een hele tijd geleden een appartement gekocht in Florida, samen met haar beste vriendin, en ze skypten geregeld.
Haar schoonvader? Die was al een tijdje op de sukkel, sinds hij een jaar of twee geleden gemeen ten val was gekomen met zijn fiets. Officieel was hij intussen volledig hersteld, maar die val had hem op slag tien jaar ouder gemaakt, en een pak strammer en stiller.
Agent Mattheeuws vroeg haar of ze even wilde gaan zitten. Nathalie sloeg haar hand voor haar mond: ze had dit scenario al zo vaak gezien op televisie. Er was iets ergs gebeurd met iemand, daar was ze intussen zeker van. De angst was in haar ogen te lezen, toen ze stamelend vroeg wat er gebeurd was misschien.
De politieman sloeg zijn ogen neer, en zei toen dat er iets was met Mark. Hij was naar een van de lopende werven gegaan om de vorderingen van het passiefhuis op te volgen, en om na te kijken of zijn architectuurtekeningen wel werden gevolgd. Hij stond te overleggen met de werfleider en de eigenaar, toen er plots hard werd geroepen. Geschrokken keken ze alledrie omhoog, en zagen de emmer met cement naar beneden komen. De andere twee hadden nog net op tijd opzij kunnen springen, maar Marks reflexen waren tekort geschoten. Had hij maar zijn veiligheidshelm gedragen, zoals verplicht was. De bouwvakkers hadden onmiddellijk het noodnummer gedraaid en de ziekenwagen liet amper vier minuten op zich wachten, maar toch… Mark was overleden op weg naar het ziekenhuis, ze hadden niks meer voor hem kunnen doen.
Nathalie staarde met open mond naar de agent. De koffiekop was kletterend tegen de parketvloer geslagen en in duizenden stukken uiteengespat, maar dat zou ze pas later merken. Roerloos bleef ze zitten, terwijl ze de arme man aanstaarde. Haar brein ging in stand-bymodus: het was alsof ze niet meer kon denken, niet meer wílde denken. Terwijl Mattheeuws een glas water haalde, begon de waarheid langzaam door te sijpelen. Haar Mark was dood. Dood. Zacht prevelde ze het woord opnieuw en opnieuw, alsof ze de bittere smaak in haar mond wilde proeven.
Pas toen de agent vroeg of er iemand was die ze kon contacteren om bij haar te blijven, keek ze op naar hem. Huilen deed ze nog steeds niet: daarvoor was de schok te groot. Werktuiglijk zei ze de naam van haar schoonouders, maar toen ze zich realiseerde dat die wellicht nog van niks wisten, brak er iets in haar. Ze begon onbedaarlijk te huilen, en begroef haar gezicht in de troostende arm van de hulpeloze agent.
Pas na een kwartier slaagde ze erin de naam van Sofie te zeggen, haar beste vriendin. Ze gaf de agent haar GSM, want zelf kon ze de boodschap niet over haar lippen krijgen. Ze hoorde vanuit de woonkamer hoe hij in de keuken Sofie belde, en hoe hij zachtjes de boodschap overbracht. Toch leek het zo onwerkelijk, zo onwezenlijk. Elk moment kon Mark toch thuiskomen, nee?
Nathalie schudde zichzelf wakker uit haar herinneringen. Zelfs nu, na een jaar, deed het nog steeds bij momenten immens pijn. Nog steeds vond ze dat Mark elk moment kon thuiskomen. Soms zat ze alleen, de kat op schoot, een boek te lezen, en betrapte ze er zichzelf op dat ze eigenlijk op hem wachtte. En die gedachte sneed als een dolk door haar hart, elke keer weer.
Ja, de algemene pijn was verminderd. Of nee, niet verminderd, doffer geworden. Minder acuut. Meer… een gewoonte, een vaste levensgezel. Hoe scherp ze zich het moment dat ze het nieuws hoorde, nog herinnerde, zo vaag waren de dagen nadien. Ze zou voor het geld van de wereld niet meer weten hoe de begrafenis geregeld was geraakt, of wie haar huis schoon hield en haar te eten gaf. Want zelf had ze dat niet gedaan, dat wist ze wel zeker. Ze zag nog vaag het gezicht van Sofie opduiken, of die van haar schoonouders, en blijkbaar ook een of ander vrouwmens van een psychologische dienst of zo. Ook de begrafenis was een wazige plek in haar geheugen, gelukkig maar. Wat ze zich nog wel voor de geest kon halen, was de eindeloze reeks mensen die haar waren komen omarmen, de hand schudden, of haar een zoen gaven. Niet dat ze nog de namen wist, maar wel dat er geen einde aan leek te komen, en dat ze zich als een zombie had gedragen.
Maar het ergste moest nog komen. Dat waren de dagen nadien, toen Sofie weer meer tijd met haar eigen gezin begon door te brengen – niet dat ze haar dat kwalijk nam, wel integendeel – en ook Marks schoonouders naar huis waren. De dagen dat ze alleen was, dat ze de dingen zonder hem moest doen. Ze was opnieuw aan het werk gegaan, en had zich daar bijna fanatiek op gestort. Op die manier moest ze niet nadenken: het computerscherm toonde geen emoties, en de cijfers keken haar niet medelijdend aan. Lunchen deed ze aan haar bureau, of op mooie dagen op haar eentje in het park. Zo moest ze haar collega’s niet onder ogen komen, die haar steevast vroegen of het wel ging. Tsja, wat kon ze daarop antwoorden? Dat het verdomme helemaal niet ging? Dat elke vezel in haar lijf pijn deed zodra ze nog maar aan hem dacht? Dat ze alle foto’s van hem diep in een kast had weggestoken, omdat ze zijn lachende gezicht gewoon niet kon verdragen? Dat ze zichzelf elke avond steevast in slaap huilde, en dat ze zelfs overwoog om hun tweepersoonsbed naar de kringwinkel te brengen en een eenpersoonsbed te halen in de Ikea? Dat ze er zichzelf niet kon toe brengen om zijn kleerkast uit te legen, omdat dat zo onherroepelijk zou zijn, en dat ze dan het gevoel zou hebben dat ze hem verraadde? Dat ze de afwas soms dagenlang liet staan, omdat ze dat vroeger altijd samen deden? Dat ze de telefoontjes van haar schoonouders niet meer beantwoordde, omdat ze dan enkel en alleen nog over hem praatten? Dat ze lange monologen afstak tegen haar kat, zodat ze tenminste nog iemand had om mee te praten zonder dat die medelijden toonde? Want dat wilde ze niet. Niemand kon voelen wat zij voelde. Niemand kon mee lijden met wat zij te lijden had. Niemand kon dat gapende gemis om die ene specifieke persoon voelen. Niemand anders kon weten wat het was om geen Côte D’or-chocolade meer te willen eten, omdat hij elke avond haar liefdevol een stukje was komen brengen, wanneer zij zich al onder een dekentje in de zetel had genesteld. Of hoe het voelde om uitgenodigd te worden op een trouwfeest van zijn vroegere vrienden, en dan enkel haar eigen naam op de envelop te zien staan.
Of hoe pijn het deed om de gesnoeide lavendelstruiken te zien, en hoe mateloos ongevoelig ze het vond dat de gemeentewerkers vrolijk aan het fluiten waren en zichtbaar grapjes stonden te maken.
Traag maakte haar blik zich los van de gehavende struikjes. Ze gaf de kat een streel, draaide zich om en liep naar de keuken. Ze goot het laatste restje koude koffie weg, en stak de kop in de afwasmachine. Het was een ander servies dan dat van vorig jaar: na de gesneuvelde kop had ze alles weggedaan en een nieuw gekocht, eentje dat minder herinneringen opriep.
“En toch”, dacht ze, “toch wordt het ooit nog wel beter. Misschien slaag ik er ooit nog wel in om blij te zijn als ik aan hem terugdenk, en aan de prachtige jaren die ik van hem heb gekregen. En kan ik ooit nog glimlachen wanneer ik zijn foto zie. Ooit.”
Ze zuchtte, en gaf de kat die rond haar benen draaide een kommetje melk.
“En misschien, poes, heel misschien plant ik ooit nog wel zelf lavendel.”
Waar zit de “vind ik leuk”-knop.
Allez, leuk is het niet zo’n mededeling maar goed geschreven wel.
Nog 7 van deze en je maand is rond 😉
Mooi.
Gewoon prachtig.