Afscheidsbrief (gelezen op de uitvaart)

Dag ma

Ik heb deze week al verschillende keren met de telefoon in mijn handen gestaan, omdat ik je wilde bellen. Zoals zondag, omdat dat verschrikkelijke herfstweer gigantisch op mijn zenuwen werkte, en dat ik wist dat dat bij jou ook zo was. Weet je, zelfs vorige dinsdag, toen ik om begrijpelijke redenen een zware dag had, dacht ik plots: “Sebiet bel ik efkes ons ma, gewoon om even te kletsen en stoom af te laten.” Niet dus.

Dat, ma, ga ik nog het meeste missen. Dat we elkaar belden voor de grootste stommiteiten, en dan meestal een half uur aan de telefoon bleven plakken.

Je belde me bijvoorbeeld om uitgebreid te vertellen over je avond bij Lut en Patrick, en hoe enorm de kaas je had gesmaakt. Of om te zeggen dat je in ’t terugkeren van de oogarts even bij de winkel was gestopt en een nieuw rokje had gevonden. Of dat jullie samen met je broers bij Barts hadden gezeten, en dat het zo een wijze avond was geweest. Of dat je met ons pa nog even aan ’t sas was gaan wandelen, en hoe jullie daar samen in de zon op het bankje hadden gezeten. En dat de yoga weer goed was geweest, maar dat je toch niet alle oefeningen meer mee deed, en dat je bijna in slaap gevallen was op de muziek van Enya op het einde. En dat Natuurpunt een vleermuiswandeling organiseerde, en of ik geen goesting had om mee te gaan.

Die telefoontjes miste ik telkens het meest toen je met ons pa op reis was, weet je. Maar dan wist ik: als ik nog een weekje wacht, krijg ik een ganse resem enthousiaste verhalen over de ochtopodi in dat ene Griekse restaurantje daar aan de kust op Kreta, of over het slechte weer op Gran Canaria en hoe jullie dan met de auto naar de andere kant van het eiland reden, omdat de zon daar wél scheen. En dat je me dan een ganse rote Grieks liet horen, in de veronderstelling dat ik dat ook nog altijd verstond, en dat je me verbeterde als ik het waagde om de klemtoon op pakweg Almodóvars naam verkeerd te leggen. Ik heb misschien wel aanleg voor talen, ma, maar jouw voorliefde voor zowel de Nederlandse taal als vreemde talen, die valt toch niet te overtreffen.

Maar evengoed vertelde je me over de beslissingen van de bibliotheekcommissie, of over een lezing van Markant die ongemeen interessant was geweest. Of hoe je het grondig oneens was geweest met een standpunt van de Noord-Zuidraad. Ach ma, daar had je ook van die heerlijke verhalen over, en die kwamen beetje bij beetje nog steeds opborrelen, over je inleefreis naar Guédiawaye, in Senegal. De stoten die je daar bent tegengekomen, en de verhalen van Mong, en hoe er geen licht was wanneer je ging slapen, dat soort dingen. Maar ook over alle problemen en miserie die je daar gezien hebt, en hoe je daar iets aan wilde veranderen. Daarom stond je er ook op dat je geen bloemen wilde vandaag, maar dat je liever had dat mensen dan maar iets stortten voor Plan Bobath, dat project in Senegal. Dat heb je altijd al gehad, ma. Je bent niet voor niets twee keer voor ettelijke weken naar Peru getrokken, om daar in het hooggebergte als vrijwilliger tanden te gaan trekken, omdat er voor die mensen daar geen enkele vorm van gezondheidszorg was. Heh, en dan belde je: “Ge moet nù kijken naar tv, want mijn project in Kuychi is blijkbaar gefilmd!” En dan gaf je vol heimwee en toch ook glinsteringen in je stem commentaar bij alles wat ze lieten zien: “Goh, kijk, dat huizeke, daar woonde zo’n oud ventje, zo ne lieve mens! En ziet ge daar dat gebouw? Dat was de post waar ik kon bellen naar huis!”

Dat ga ik missen, ma, zo van die random telefoontjes voor de zotste dingen. Of ik toch zeker niet vergeten was een kaartje te sturen naar oma voor haar 94ste verjaardag! En dat ik in de krant moest kijken, want er stond een interessant artikel in over keizer Augustus. En dat ons pa was gaan jagen, en dat hij er zo van genoten had, blijkbaar. En ik belde je dan voor je wafelrecept, of om te weten wat je van die laatste aflevering van Lewis had gevonden.

Op zondagavond belde je bijna altijd: dan vertelde je hoe Roeland was langs geweest met de kinderen, en dat de asperges die hij had klaargemaakt ronduit fantastisch waren geweest, en dat Marne toch een ongelofelijk kind was. En hoe Nand zoveel plezier kon hebben in zijn leven, en zo kon opgaan in zijn voetbal!
Of we hadden elkaar die week nog niet echt veel gesproken, en dan vertelde je over Alexander, en dat hij na school met opa aan de treins had gewerkt, of hoe hij een soortement douche had gefabriceerd met een oud stuk buis van het balkon naar beneden. En dat Marie-Julie in alle ernst commentaar had gegeven over je droge benen, en dat je die “maar beter een keertje kon insmeren, omamie”.

Ach, je kleinkinderen, ma, je zag ze toch zo graag. Ik kon je geen groter plezier doen dan te vragen of je zin had om met ons mee ergens naartoe te gaan. In de paasvakantie gingen we nog samen naar het MIAT, naar de emailtentoonstelling. Je legde Wolf het emailleringsproces haarfijn uit, toonde Kobe een hoop verschillende voorwerpen en waarvoor ze ooit gediend hadden, en wees Merel op van die kleine fijne detailtjes waar alleen meisjes op letten. En zij, zij hingen aan je lippen, en genoten van elk moment. En we lachten. Ach ma, wat hebben wij wat afgelachen samen. Ik weet niet hoe vaak wij ooit samen de slappe lach hebben gekregen, maar ik herinner me wel zo’n paar momenten, ja. Op de quiz, bij een compleet absurd antwoord, of in de Ardennen, toen opa’s laarzen vol water stonden, en hij er pieslaarzen van maakte. De kinderen spreken daar nog altijd over, want toen hebben we met zijn allen toch zeker een kwartier zitten schateren en is Kobe letterlijk omver gevallen van het lachen.

Ik vraag me soms af, ma, waar je de energie vandaan bleef halen. Serieus. Je kreeg ongeveer de zwaarst mogelijke chemotherapie, en wanneer ik dan belde om te vragen hoe je je voelde, zei je dat je moe was. En dan vertelde je dat je die dag eerst naar het containerpark was gereden met een hoop rommel, daarna naar de markt was geweest, dan gekookt en een was opgehangen, en dat je daarna het gras had afgereden en de haag een beetje had bijgesnoeid. En dan was je verwonderd dat jij, op je 70ste, een beetje moe was. Ik werd al moe bij de gedachte alleen al!

Maar jij, jij weigerde gewoon om ziek te zijn. Je ging er ook bijzonder nuchter mee om. Ik herinner me dat we samen op een terras zaten te eten, de dag na de eerste scans, een dik jaar geleden, en ook al was de diagnose van kanker nog niet gesteld, we wisten allebei dat het echt niet goed ging zijn. Ik keek naar jou, jij keek terug, en ik vroeg: “Euthanasie?” En jij knikte: “Uiteraard.” En dat was dat. Zover is het niet gekomen, is het niet kunnen komen, ma. Want hoe goed je dat jaar ook nog bent geweest, plots was het op. Gedaan. Je at nog nauwelijks, en ook al had je nog grootse plannen, je had er de kracht niet meer voor. Jeroen bracht je zaterdag naar het ziekenhuis, naar de spoed, en allemaal dachten we dat je er met de nodige baxters nog wel bovenop ging komen. Je was vastbesloten nog naar Wolfs communie te komen, maar op zondag, toen Jeroen met ons pa langs kwam, zei je dat je het gewoon niet kon. ’s Avonds zijn wij dan allemaal nog met de kinderen langsgekomen, om afscheid te nemen. Wij wisten dat, en jij wist dat. En je vond het zo ongelofelijk jammer. Je glimlachte naar de kinderen, knuffelde hen, wenste Wolf proficiat. En maandag… We bleven om beurten bij jou, ma, we wilden je niet alleen laten, en jij vond dat onzin. Maar ’s avonds viel je in een diepe slaap, en daaruit ben je niet meer wakker geworden.
Roeland had je hand vast, toen je dinsdag gewoon ophield met ademen. Zonder gedoe. Net zoals je geleefd hebt, ma, praktisch en pragmatisch.

Weet je, ma, die laatste vrijdag, toen ik ’s avonds nog even langskwam om je te helpen in je bed te gaan, toen vroeg je je af of je wel een goede moeder was geweest. Ik was oprecht verontwaardigd  dat je dat durfde te vragen, dat je daar durfde aan twijfelen. We hebben allemaal onze fouten en zwakke kantjes, maar ik kon me geen betere moeder wensen, echt waar.

Je hebt er geen idee van hoe hard ik je ga missen. Hoe hard wij allemaal je zullen missen. Hoe hard we je nu al missen, ma.

Weet je, ik bel je nog wel. Ik weet dat ik misschien geen antwoord zal krijgen, maar in mijn hoofd zal ik je stem en vooral je lach horen, en dat zal me deugd doen. En nee, ma, ik zal niet bellen tijdens Thuis, beloofd.

Dag ma. Tot morgen, ik bel nog wel. Saluuu.

 

Afscheid

Ma’tje

ik weet dat het plots allemaal een pak sneller gegaan is dan iemand ook maar verwacht had, en dat je nog een pak dingen had willen doen. Ik weet ook dat je niet in een ziekenhuis wou sterven, ma, maar we konden niet anders: je hebt ons, zoals zo vaak, op snelheid gepakt, en thuis konden we niet voor je zorgen.
Maar je bent gestorven zoals je geleefd hebt: pragmatisch en zonder gedoe. Twee weken geleden was je nog op Nands feest, die zaterdag genoot je nog volop van een avond met je broers, en vorige dinsdag ging je nog iets drinken met je vroegere Spaanse les. Donderdag zaten we nog allemaal samen voor een bespreking, en ook daar toonde je je van je praktische kant. Maar vrijdag, toen ging het plots niet meer. Je had al dagen niet gegeten, en kon nauwelijks nog op je benen staan. En dus voerde Jeroen je zaterdag naar het ziekenhuis, en eigenlijk sputterde je niet eens echt tegen. Het ging zo snel, ma. Wolfs feest heb je niet gehaald, maar ’s avonds kwamen we wel allemaal nog even langs. Je glimlachte naar de kinderen, knuffelde hen, wenste Wolf proficiat. En maandag… We bleven om beurten bij jou, ma, we wilden je niet alleen laten, en jij vond dat onzin. Maar ’s avonds viel je in een diepe slaap, en daaruit ben je niet meer wakker geworden.
Roeland had je hand vast, toen je dinsdag gewoon ophield met ademen. Zonder gedoe.

Je hebt er geen gedacht van hoe hard ik je ga missen, ma. Gisteren wou ik eigenlijk al in een reflex de telefoon nemen om je te vertellen hoe mijn dag was geweest. Ik denk, ma’tje, dat ik nog vaak in gedachten zal bellen naar jou, en ik zal je dan ook horen antwoorden. En nee, ik zal niet bellen tijdens Thuis, beloofd.

Dag ma. Tot morgen, ik bel nog wel. Saluuu.

Soms…

Ik kan het soms nog steeds niet vatten. Soms kan ik mezelf nog net stoppen bij de vraag: “Tiens, is Vic ziek misschien?” omdat ik hem nog altijd in mijn klas verwacht. En soms zijn er ook van die Vicmomentjes in de klas, waarbij ik iets zeg, en het even stil blijft, gewoon omdat ik een opmerking van hem verwacht. En soms lees ik in de ogen van zijn klasgenoten dat ze dat ook vinden, dat ze dat ook verwachten. Soms zijn ze bijzonder onnozel en uitgelaten, als een standaard zestienjarige. Maar soms, al naargelang het onderwerp van de les, zijn ze stil, en somber.

En soms slaat het keihard in je gezicht. Zoals wanneer je per toeval nog eens het infokrantje voor de tweede graad in handen krijgt, en waarbij hij vrolijk lachend als voorzitter van de leerlingenraad in je ogen kijkt.

Vandaag hebben we hem herdacht. De Fietsersbond heeft een witte fiets ter zijner nagedachtenis geplaatst, en wij waren daarbij. De politie heeft het superdrukke verkeer gewoon tien minuten stilgelegd, zonder pardon, zonder vragen, in alle respect. En wij, wij namen nog eens afscheid.

Het zit diep. Het zit nog steeds heel diep. Want weet je, hij was een van de mijne. Zo simpel is dat. Een van de leerlingen, een van zijn vrienden, een van zijn scouts, een van alle lachende zestienjarigen op deze planeet, een kind van zijn ouders, een leerling van mijn collega’s, een van de mijne. Niet soms. Voor altijd.

 

Moeilijke oefening

Wolfs schooljaar is niet eenvoudig gestart, moeten we toegeven. Hij zit al van vorig jaar in een zeer moeilijke klas, waarin het lastig opletten is. Maar ook in de twee parallelklassen zitten blijkbaar ook behoorlijk lastige kinderen, en zijn jaar wordt algemeen als een moeilijk jaar beschouwd. Kan wel zijn, maar wij willen uiteraard het beste voor onze zoon. Alleen geef ik zelf les, en snap ik maar al te goed wat het is als je als leerkracht voor een dergelijke klas staat. Ik heb dus af en toe, als ik toevallig zijn juf tegen het lijf liep, eens een opmerking gemaakt, meer niet. Wolf heb ik op het einde van het jaar gesust met de opmerking dat de vakantie eraan kwam, dat de klassen misschien wel door elkaar gingen gehusseld zijn, en dat hij een nieuwe juf ging hebben, zodat het sowieso een andere situatie ging zijn.

Tot op de voorlaatste schooldag de nieuwe klassen en juffen bekend werden gemaakt. Wolfs klas was inderdaad behouden, maar dan wel zonder zijn twee beste maten, die waren naar een andere klas gezet. Ah ja, die ouders waren blijkbaar wél in extenso gaan klagen. Tot zover de stellige bewering van de directie dat er NIET aan de klassen ging getornd worden, dat was pedagogisch niet te verantwoorden. Toen ik daarnaar vroeg, kreeg ik het antwoord dat er twee lastige elementen uit de klas waren gehaald, en dat het rustiger ging worden. Yep. De nummers twee en drie van de klas, die ik vrij goed ken en waarvan ik weet dat zij zeker niet het probleem vormden. Zucht.

Wolf kwam dus in tranen thuis, en vroeg of hij niet van school mocht veranderen. Want daarbovenop kreeg hij ook nog eens een nieuwe juf. En dan nieuw als in: nog nooit als titularis voor een klas gestaan. Ja, een jarenlange ervaring als logopediste en nu geswitcht naar het onderwijs. En ja, al een aantal taken als zorgleerkracht opgenomen, en ook wel als interimaris, maar nog nooit echt een hele klas een heel jaar. Nog diepere zucht.

Samen met de ouders van de nummer vier van het vriendengroepje hebben we dan maar een gesprek aangevraagd en gekregen bij directie en leerkracht. Men heeft geprobeerd ons te overtuigen, met diverse argumenten, de ene zeer waardevol, de andere ronduit twijfelachtig. Want als men glashard gaat ontkennen wat anderen jou met stelligheid bevestigen, tsja, dan is het vertrouwen snel zoek natuurlijk.

Bon, iet of wat gerustgesteld, maar vooral intens teleurgesteld gingen we de vakantie in. Wolf, mijn leergierige, intelligente Wolf, zag het niet zitten, ook al bezwoeren we hem de nieuwe juf een echte kans te geven. Mijn leraars,- maar vooral ook moederhart brak op het einde van de vakantie, toen ik dit zag:

IMG_8438

Kobe vond de school nog altijd supercool, Wolf had er een week voor de start van het schooljaar ‘een beetje’ naast geschreven. En de maandag ervoor nog ‘een heel klein beetje’ ervan gemaakt.

Maar goed, Bart en ik probeerden hem op te peppen, en hij begon eraan, met alle argumenten en beloften van directie in het achterhoofd. Nee, het liep niet van een leien dakje. Er waren betere en mindere dagen, en zelfs dagen waarop Wolf moedeloos zijn gerief in een hoek gooide en zich in de zetel liet ploffen. Hij had die dag de juf op bepaalde momenten zelfs niet kunnen horen, zoveel lawaai was er. Maar ze deed wel keihard haar best, ook de zorgleerkracht probeerde oplossingen te zoeken, en er waren al veel punten serieus verbeterd tegenover vorig jaar. En voor wiskunde waren ze opgesplitst in differentiatiegroepen, en zijn sterk-rekenwerkgroepje vond hij ronduit de max!

‘Wel, mama, de maandag is er sterk rekenwerk, de dinsdag gitaarles, de woensdag rugby, de donderdag sterk rekenwerk, en de vrijdag opnieuw rugby. Zo heb ik elke dag toch iets om naar uit te kijken en me aan op te trekken om de rest van de dag door te komen.’

Dat klinkt hard, uit de mond van een elfjarige.

Vandaag hadden we opnieuw een gesprek met de directie. Vooral eigenlijk met de vraag naar ons om geduld te hebben, om de nieuwe juf krediet te geven, en hen als team de kans te geven het op te lossen.

Ik hoop dat het lukt. Uit de grond van mijn hart. Want ik geloof in de school, ik geloof in dat team, en ik geloof in hun goede wil. Wolf heeft er altijd graag gezeten, en Kobe vangen ze perfect op, met zijn ‘leerproblemen’. Maar ik hou echt mijn hart vast. Ik wil geen gedemotiveerde, moedeloze puber naar het middelbaar sturen. De capaciteiten zijn er, maar de wil is minstens even belangrijk, en die is nu stukje voor stukje, beetje bij beetje aan het afbrokkelen.

En ik voel me vooral zo vreselijk machteloos, en kan alleen maar lijdzaam toezien…

Vakantie?

Hmmm… Het begint er naar uit te zien dat we ons vakantieplannen zullen moeten wijzigen, of liever nog: schrappen. Helaas. Wat het weekje Kreta op het einde van juli betreft, moet het nog wel lukken. Maar Talinn in de tweede week van de vakantie? Twijfelachtig.

Het is nochtans allemaal geregeld: Bart en ik zouden vertrekken dinsdagmorgen heel vroeg, en terugkomen vrijdagavond laat. We hadden de max van een hotelletje gevonden, ik zag het helemaal zitten.

Wolf is de zondag al weg op kamp, Kobe vertrekt pas dinsdagmorgen, maar mag de maandagavond bij een vriendje gaan slapen. En Merel, daar was wat meer regelwerk aan, maar ook daar lukt het wel. Overdag is ze namelijk op danskamp, van negen tot half vijf met allemaal tweedekleuterklassertjes, en ook haar allerbeste vriendinnetje Lieze. Op maandag- en dinsdagavond mag ze bij Lieze gaan slapen, op woensdagavond bij Gwen (en dus Lena-Mare), op donderdag bij Elke (de mama van Kobes beste vriendje Sebastiaan en diens broertje Elias die bij Merel in de klas zit), en op vrijdag gaat Omaly Merel dan oppikken aan het kamp om ze mee te nemen naar Ronse. Wij moeten zaterdag sowieso naar daar voor de jaarmis van Jeroom. Heel wat regelwerk dus, maar Merel ziet dat zitten.

Mja.

Bart heeft echt veel pijn, en dat zal nog wel een tijdje blijven. Maar vooral: hij is snel moe, en wil vooral dat been plat leggen. Ik weet het, het is nog twee weken, maar ik zie het somber in. Jammer, want ik keek er zo hard naar uit, naar onze vier kinderloze dagen per jaar, en dus vier daagjes voor en met elkaar. Vorige jaren hebben we daar telkens zó hard van genoten…

Ach ja. We zien nog wel, het kan misschien nog, en anders, tsja, dan is het voor volgend jaar zeker?

Een dag van wisselende emoties

Alles begon nochtans vrij rustig, met het standaard ritje om half negen naar de muziekschool, en aansluitend het obligate koffietje thuis. Een uurtje later ging ik Kobe weer oppikken, en gingen we even langs bij de fagotjuf. Jawel, dat bestaat, en jawel, Kobe gaat fagot leren volgend jaar. Hij moest even een fagot gaan passen, om te kijken hoe groot zijn handen zijn en welke maat van instrument hij dus heeft. Dat bleek mee te vallen, eigenlijk. In elk geval stond Kobe gewoon te stràlen.

Nog een uur later bracht ik Wolf naar de muziekles, en wist ik zelf niet wat aan te trekken. Het was wel een begrafenis, maar Vic hield niet van zwart, wel van kleur. Toch heb ik nog voor zwart gekozen, gewoon omdat ik me daar zelf het sterkst in voel, en dat had ik wel nodig. Ik had namelijk aangeboden om, als onze leerlingen die iets gingen voorlezen, niet meer verder zouden geraken, over te nemen en hun tekst af te werken. Net op het moment dat ik Wolf moest ophalen van de muziekles, kwam mijn vriendin toe. Ik had haar al twintig jaar – geen overdrijving, dit keer – niet gezien, maar toen ze mijn oproep voor een babysit had gelezen op Facebook, had ze zich spontaan aangeboden. Ik heb dus met moeite hallo gezegd, Wolf afgegooid, en ben doorgereden naar Lochristi.

De dienst was prachtig. Heel intens, heel oprecht, heel… Tsja. Ik ben nog meegekomen naar de binnentuin van de school, maar echt veel leerlingen waren er niet. Niet erg, we waren er tenminste voor degenen die er wél behoefte aan hadden.

En van daaruit ben ik dan naar het ziekenhuis gereden om Bart op te pikken. Het viel wel mee van pijn, beweerde hij, al zei zijn gezicht iets anders. Maar bon, we moeten erdoor.

Ik heb hem thuis in de zetel geïnstalleerd, Ann ongelofelijk hard bedankt, heel even zelf tot rust gekomen, en heb toen geprobeerd de toiletten te repareren, want die werkten blijkbaar niet meer. Bleek de waterput leeg te zijn (filter verstopt) en het overschakelingsmechanisme naar stadswater niet te werken. Enfin, ik heb nog wat zitten prutsen, en heb dan de kinderen bijeengepakt en ben naar Gwens verjaardagsfeestje gereden. Gwen had meteen ook de kinderen gevraagd voor een gezellige avond met hapjes en drankjes, en we zaten prinsheerlijk buiten. Bart was zelfs eerst van plan geweest om mee te gaan, maar werd uiteindelijk te moe, en had afgezegd. Tegen kwart voor negen ben ik Merel thuis in bed gaan steken, en ben nog teruggekeerd. Het was echt een fijne, fijne avond, en ik denk dat het zelfs na middernacht was toen de jongens in bed lagen.

Maar man, ik was echt aan zo’n zorgeloze avond onder vrienden toe. Bedankt, Gwen!