Afscheid van nonkel Staf

Vandaag hebben we afscheid genomen van nonkel Staf, Barts peter en de jongste broer van Nelly. Hij was de enige nonkel van Bart met wie ik ook echt contact had: zelfs in het prille begin, toen we nog niet lang samen waren, ben ik een paar keer gaan meehelpen op de boerderij om er hekkens, de pomp en vooral ook een dikke 15 op de brievenbus te schilderen. En stuurde hij me prompt om het lunkijzer, iets dat dus niet bestaat en waarmee ik algemene hilariteit over me heen kreeg.

Het was een beer van een man, maar dan wel van de gezellige, goedlachse soort, ne wijze mens in het plat Kruishoutems. En ik vond het dan ook jammer om hem stilaan te zien wegdeemsteren: eerst toen hij verhuisde van de boerderij naar zijn huis wat verderop, maar toch bleef meehelpen. Het was niet hetzelfde, echt niet. En toen werd het fysiek moeilijker en verhuisde hij naar een WZC in Zingem. En daar zagen we dat het ook mentaal achteruit ging: bij momenten was alles nog heel helder, op andere momenten was dat echt wel wat minder.

Staf ging ook niet meer mee op de etentjes voor kerstdag en dergelijke, dat hoefde al eventjes niet meer voor hem. Vaak zagen we hem dus niet, af en toe gingen we eens langs.

Tot Bart zondag het bericht kreeg dat er iets mis was met zijn maag en dat hij richting ziekenhuis was gevoerd, naar de afdeling intensieve. Maandag kwam dan de boodschap dat hij de ochtend niet had gehaald. Plots.

Maar eerlijk? Liever dit dan dat langzame wegzinken in dementie, zoals we bij zijn tantes hebben gezien. Staf was vrolijk, was graag gezien, was graag onder de mensen, en zo zal ik me hem ook herinneren. Een warme, hartelijke, soms strenge maar doorgaans bijzonder aangename mens, eenvoudig, simpel, rechtuit en eerlijk.

Stafke, waar dat ge ook zijt: het ga u goed. En drinkt er nog enen op, nen dreupel, maar dan enkel enen van Filliers. Zo hoort dat.

Acht jaar…

Hey ma

ik dacht, ik bel nog ne keer, want het is al zo lang geleden… Acht jaar, ma, ik kan het me soms niet voorstellen, maar ja, het is al acht jaar geleden dat ik u heb moeten afgeven. En toch kan ik u nog altijd horen lachen, horen proesten, maar ook verontwaardigd horen snuiven als ik weer eens iets doms heb gezegd. Of gedaan, dat ook. Ik zie u nog altijd in zo veel kleine dingen, ma. Neem nu daarnet: ik zag passeren dat er een nieuw seizoen is van Downton Abbey, en ik dacht onmiddellijk dat we dan weer commentaar konden geven op de kleren. Ik zie u ook soms zo hard in mezelf. Onlangs deed ik voor een larp lippenstift op, en ja, ik zag daar onmiddellijk u in. Blijkbaar hebben we dezelfde mond. En ook dezelfde manier van doen, dat hoor ik nog vaak.

Soms komt het ook keihard binnen, nog altijd, na acht jaar. Ik kan nog altijd niet zonder meer naar “Chan Chan” van de Bueno Vista Social Club luisteren, en toen het vorige week eindelijk eens mooi weer werd, kwam Merel beneden in uw vrolijk zwierige kleurrijke zomerkleedje. Dat hing in mijn kast omdat ik daar geen afscheid van kon nemen, en zij heeft het gepikt. En ze ziet er zo goed mee, ma, ge hebt er geen gedacht van. Ja, dat kwam efkes binnen. Ach, ze wordt zo groot ma, ge zoudt er zo veel deugd van hebben om ze te zien. Ze is nu al groter dan gij, met haar grote blauwe ogen en haar blonde haar, en het is zo een wijze. Eigenlijk zijn ze dat alle drie, maar over Kobe zoudt gij ook af en toe uw hoofd schudden. En hem een preek geven zoals alleen een oma dat kan, dat ook.

Van preken gesproken: ik heb dat daarnet ook nog bij ons pa moeten doen. Hij ligt weer in het ziekenhuis, ma, en hij kan er echt niks aan doen. Hij heeft een slikprobleem, dat weet ge, en het ging de laatste week totaal, maar ook totaal niet meer, hij hield zelfs geen glas water meer binnen en dus ook zijn medicatie niet. Blijkt dat hij littekenweefsel heeft op die slokdarm en dat daardoor alles blokkeert. Hij mag voorlopig niks, totaal niks eten totdat alles volledig genezen is en ze een dilatatie kunnen uitvoeren. Maar die eerste dagen – we hebben hem vrijdag binnengevoerd – kreeg hij puddinkjes die hij netjes opspaarde in zijn ijskastje. Toen hij na de diagnose geen eten meer kreeg – wees gerust, ma, hij krijgt genoeg via baxter – nam hij zijn toevlucht tot die puddinkjes, en de dokter snapte aan geen kanten waar hij die puddinkjes vandaan haalde. Ge hadt hem moeten zien blinken, daarjuist, toen hij dat vertelde. Serieus, ma, er zijn misschien kosten aan zijn lijf, maar die blinkoogskes, die is hij nog altijd niet kwijt.

Ik mis u, ma. Gewoon om tegen te kletsen, om mijn stommiteiten aan te vertellen, om ne keer goed tegen te kunnen zagen, zelfs om onder mijn voeten te krijgen dat ik weer ne keer iets vergeten ben of dat ik zo dik aan het worden ben. Maar voor één ding ben ik blij: dat ge dat weer van de afgelopen maanden – wat zeg ik: afgelopen jààr – niet hebt meegemaakt. Maat, maar gij zoudt daar nogal ne keer over gezaagd hebben! Het is nu weer aan het regenen en het gaat de komende dagen nog meer van dat zijn. Het heeft eigenlijk nog vrijwel niets anders gedaan dan regenen, behalve hier en daar ne keer nen beteren dag, en ge zoudt stilaan onnozel aan het worden zijn daarvan.

Maar den hof groeit en bloeit, en Bart heeft witte klimrozen geplant en die zijn nu aan het bloeien en ze hangen voor mijn venster, en elke keer dat ik ze zie, moet ik aan u denken, ma. Ik zou zo graag nog ne keer met u gaan wandelen rond het sas en ondertussen maar kletsen. Ik zou zo graag u nog gewoon ne keer zien, ma. Ik zou u vastpakken en efkes gewoon niet meer loslaten.
Maar ondertussen bel ik nog af en toe ne keer. En ook al kunt gij niet meer zelf antwoorden, ik weet wat ge zoudt zeggen, en ik glimlach al op voorhand.

Allez ma, ik ga u laten. Tot in den draai hé.

Saluuuu!

Ik wens je rust, Jan.

Weet je, Jan… Ik begrijp je best. Soms is het leven gewoon te zwaar, ben je het moe om tegen die onvermurwbare, onverzettelijke en onaantastbare windmolens te vechten. Is het gewoon genoeg geweest, ondanks alle positieve noten die er toch nog zijn.

Toch was het behoorlijk schrikken toen ik hoorde dat je er niet meer was. Jij die veertien jaar geleden eerst mijn onwaarschijnlijke stagiair was en daarna de interimaris die mijn bevallingsverlof van Merel in goede banen leidde. Jij die desondanks niet kon aarden in het rigide onderwijssysteem waar het je niet gemakkelijk werd gemaakt.

Ik wens je rust toe, Jan. Rust in je hoofd, weg van de chaos, weg van de machteloosheid.

Nooit zijn deze woorden zo gemeend geweest, Jan: ut requiescas in pace.

Hey Koen

Hey Koen

eigenlijk is het belachelijk dat ik je hier Koen noem. Iedereen zei Veek, altijd en overal. En zo zit je ook mijn geheugen, Veek. En ik ben kwaad op je geweest. Kwaad omdat je zomaar doodging. Terwijl we, die keer dat je voor me gekookt hebt en we de hele avond hebben zitten praten, afgesproken hadden dat je ons dit nooit ging aandoen. Dat ik en de rest van je vrienden en familie dit nooit gingen moeten doen.

Ik ben niet meer kwaad, chou. Ik heb intussen gehoord wat er gebeurd is, en ik weet nu dat je er niet zelf een eind hebt aan gemaakt. Toch niet rechtstreeks. Maar ik weet ook dat je op was. Gewoon: op. Je hebt het geprobeerd, al die keren in opname, al die keren in een instelling, vechten tegen de verslaving, tegen je demonen, zoals ze op je afscheidsdienst werden genoemd. Het waren donkere demonen, dat weet ik, en ze waren je trouwe vrienden. Helaas.

Beetje bij beetje namen ze de plaats in van je echte vrienden. Je hield ons sinds corona op een afstand, meer en meer. Ik heb het mezelf kwalijk genomen dat ik niet méér heb geprobeerd, dat ik niet vaker heb aangedrongen. Maar nu weet ik dat je niemand meer toeliet dat laatste jaar, dat je jezelf afsloot, jezelf opsloot met de drank en de demonen.

Het moet eenzaam geweest zijn, chou. Je zag je meisjes doodgraag, maar nam het jezelf kwalijk dat je zo’n slechte vader was. Zelfs in die liefde droeg je een schuldgevoel mee. En toen kwam de dood van Erik. Die klap was de spreekwoordelijke druppel, Veek. Dat hakte er zo ongelofelijk diep in, dat raakte je tot in de kern van je ziel. Je miste hem, chou, met elke vezel van je lichaam. En dat gemis liet een leegte achter die je niet meer opgevuld kreeg, met de beste wil van de wereld niet.

Je was op, lieverd. Ik snap het. We begrijpen het allemaal. Maar dat maakt het verdriet niet minder. Dat maakt ons gemis niet minder. Het enige wat een beetje troost brengt, is het besef dat je nu wel rust hebt. Dat je die demonen een laatste pint hebt gegeven en ze hebt laten vertrekken.

Je vroeg me ooit, zomaar uit het niets, na maanden stilte: “Ziet ge me nog graag?” Mijn onvoorwaardelijke “Ja” was genoeg voor jou om weer even verder te kunnen, zei je.

Het ga je goed, Veek, waar je ook bent. Jij was gelovig, ik ben het niet, maar zelfs ik hoop dat je nu nog onnozeliteiten vermengd met diepe gedachten kan wisselen met Erik.

IK mis je, gij godverdoms stom kalf.

Slaap zacht, kleine meid

Hier zijn geen woorden voor. Ik ga ze dan ook niet schrijven, enkel de feiten.

Manon. 14 jaar. Kanker. Verloren.

En als ik me al zo voel, dan wil ik niet weten hoe haar ouders zich voelen. Mijn hart bloedt…