Twee jaar…

Dag ma

ik dacht, ik bel nog rap efkes. ’t Is zo nen raren dag vandaag, weet ge? Twee jaar geleden waart ge op dit moment u al niet meer bewust van de wereld. Gij, nota bene, zo’n felle madame met een mening over alles. Ja, het was moeilijk, maar het was ook tijd dat het gedaan was. Ge weet het misschien niet, maar Roeland was bij u, daar, op ’t laatste moment. Dat was goed. Dat was zoals het moest zijn.

En nu, ma, goh, er is zoveel veranderd, en toch ook weer niet. Ons pa stelt het wonderwel goed, ge zoudt trots zijn op hem. Hij trekt zijn plan, heeft een nieuw gebit – helemaal zelf geregeld, echt waar – en zorgt al bij al redelijk goed voor zijn eigen. Natuurlijk houden wij drie een nogal scherp oogje in het zeil, of wat dacht ge? En de kinderen, ge zoudt ze niet meer herkennen, ma: Wolf is al groter oftekik, Alexander heeft just zijn communie gedaan, en ook Kobe gaat bijna naar ’t middelbaar. En de meiskes: ze zijn alle drie om ter schattigst en met om ter ’t meest karakter. Daar zoudt ge nog het meest van al deugd van hebben, van die drie spoken. En Wolf in ’t Zeepreventorium: ik denk dat ge speciaal voor hem zoudt uitgevist hebben hoe dat ge moet Facetimen met uwen iPad, zodat ge hem kondt volgen ginder.

En toch, he ma, is er geen barst veranderd. De rododendrons bloeien, en ons pa vertelde dat bij u thuis de klimrozen ook al in bloei staan. En bij elke bloem die ik zie, ma, vooral nu in de lente, moet ik aan u denken. Met weemoed, ja, maar vooral met plezier. Goh ma, dat mis ik het meest: dat lachen, dat onnozel doen, dat plat liggen van ’t lachen, dat schateren aan den telefoon… Wij hebben toch leutige dingen gedaan tesamen, weet ge. Ik mis dat wel, ja.

Maar ’t leven gaat voort he ma, voor ons wel. En dus heb ik net de orthodontist geregeld voor Wolf, en een picknick voor Kobe voor zijn schoolreis morgen, en ben ik toetsen aan ’t verbeteren.

Maar ik dacht, ma, ik bel rap efkes. Want vandaag is zo nen raren dag, weet ge.

Ik mis u.

Salu he, ik bel nog wel. Kus!

Zeg ma

Zeg ma, hebt ge het al gezien? De muguetjes zijn aan ’t bloeien, de geur is niet te doen. Wil ik er u een paar komen binnensteken? Die van u bloeien altijd twee weken later dan de mijne, dat weet ik.
Oh, en mag ik dan wat tsjoezemienen meepakken? Ik weet dat dat niet lang staat in een vaas, maar dat doet er niet toe, voor die paar dagen riekt het dan wel fantastisch.
Allez, salu e ma, ik bel nog wel.

Een jaar…

Dat het vandaag al een jaar is, ma.

Het is bijna niet te geloven. Nog altijd heb ik het gevoel dat ge zomaar hier binnen kunt komen stuiken, met een grote ‘joehoe!’ aan mijn tuinvenster. Dat ik u zomaar kan bellen over het prachtige weer, en of ge straks niet meegaat naar de Blaarmeersen of zo.

Ge zoudt genoten hebben van het weer vandaag, ma. Vanmorgen ben ik op mijn sandalen meegewandeld met Kobe en Merel tot aan ’t school. Allemaal niet ver, ik weet het, maar mijn voet doet nog altijd serieus pijn. En ja ma, ik heb goeie sandalen, ’t zijn nieuwe, Hush Puppies. Misschien geen Mephisto’s zoals uw tertsandalen, maar ook goeie, ge weet dat wel.

Vanmiddag heb ik een fricandon gemaakt met gebakken patatjes en een paprikaratatouille die al veel te lang in mijnen diepvries zat. Ja, ’t is warm voor zo’n eten, maar ik doe de kinders geen plezier met nen bak sla. Ge zoudt het ons pa ook niet zomaar moeten voorzetten, toch? En ’t is zalig om zitten in den hof, we hebben buiten gegeten. Ons pa is trouwens zot van onze nieuwe buitenzetels, kijk zelf maar.

IMG_0229

Ge moet u geen zorgen maken in ons pa, ma. Hij redt zich wel. De ene dag al beter dan de andere, en ik moet soms flink zagen tegen hem, maar het lukt wel. Martine is gelukkig een godsgeschenk, en dat weet ons pa ook. Zij kotert hem uit zijn bed, houdt zijn kot proper, doet de was, en jaagt hem in de douche. Ik weet niet wat we zouden doen zonder haar, ma.
Jeroen gaat elke middag bij ons pa eten, en ik weet niet hoe ze het doen, maar blijkbaar gaat ook dat allemaal redelijk. Op die manier houden we een oogje in het zeil. En elke zondag komt ons pa hier eten, en kan ik zagen over de nodige dingen. Volgens hem kan ik al even goed zagen als gij. ’t Moet zijn dat het nodig is, hé ma.

Ik heb hem naar de psychiater gekregen, kunt ge het geloven, ma? Serieus! De eerste twee keren ben ik nog meegeweest, intussen gaat hij op eigen houtje, en ça va. Alleen zijn tanden… Moest ge een graf hebben, ma, ik kon er een accu op aansluiten, want ge zoudt u blijven omdraaien. D’er is intussen nog nen tand afgebroken, en ik heb moeten dreigen met hel en verdoemenis en met het feit dat hij niet meer mocht komen, voor dat hij er iets aan wilde laten doen. Maar bon, Mortier heeft er die tand nu ook uitgehaald, en de volgende stap is een gebit. Ik moet het zeggen, een van de meest doorslaande argumenten was dat gij u zoudt geschaamd hebben in hem. Hij kan met moeite knabbelen, ma, ’t is een schande.

En verder? Dat bolt hier… Ge moest de groeten hebben van Marc en Annemie, we zijn daar foto’s gaan trekken voor Merels communie. De kinderen worden zo groot, ma, en ze missen u. Ze zeggen dat allemaal wel zo af en toe ne keer, zo gewoon tussendoor. Zo van die kleine dingen, zoals spaghetti met bollekes, of een ketting van u die ik aanheb, of gewoon dat goeie weer van ’t moment. Er zijn zoveel dingen die aan u doen denken, weete. En Wolf… Hij is groter of gij, intussen, en uitgegroeid tot een slanke puber. Hij is zoveel veranderd, ma, en ’t is ne wijzen. Ge zoudt u er zot mee geamuseerd hebben, hij heeft uw droge gevoel voor humor. En hij mist zijn omaatje, zegt hij.

Ik had nog zoveel met u willen doen, ma.

Maar bon, ik ga toeleggen, want ik moet nog nen was ophangen, en straks met Kobe naar de muziekles. Oh, en ge hebt de groeten van de kwissers! We hebben gewonnen vorige week, we zijn tweedes geëindigd, een paar punten na Veto Ledebergse, ge weet wel. En we stijgen naar eerste klasse. Dienen ouwen speelt trouwens niet meer mee, ’t is al een tijdje geleden dat ik hem nog gezien heb.

Allez, ik bel morgen nog wel ne keer.

Salu, ma! Houdt u goed he!

Geen kind meer…

Ik laat Spotify (=muziekprogramma op mijn computer) me altijd voorstellen doen, de Discover Weekly. En toen zat er plots het onderstaande tussen, en mocht ik beginnen met het examen dat ik aan het verbeteren was, droog te deppen. Al een chance dat het niet met pen geschreven was.

Kleinkinderen

Mis ik ons ma? Het is misschien vreemd om zeggen, maar veel minder dan ik gevreesd had.

Ik ben sowieso niet iemand die in het verleden leeft. Voorbij is voorbij, blik op de toekomst, voeten in de realiteit. Dat is altijd al zo geweest, en dat zal wellicht ook altijd zo blijven.

Het helpt natuurlijk wel dat de dood van ons ma niet plotseling was, maar dat het de kroniek van een aangekondigde dood was, en dat ik afscheid heb kunnen nemen. We hebben alles gezegd wat er moest gezegd worden, en ook zij was een zeer praktische, rationeel ingestelde vrouw.

Maar wat me eigenlijk nog het meest heeft geraakt, waren deze woorden: het ergst van al aan doodgaan, vond ze dat haar kleinkinderen haar niet meer zouden kennen, en dan vooral Marne. Die was net vijf toen ze gestorven is, en da’s eigenlijk nog net te klein om zich haar oma echt te herinneren. Ze vond het vreselijk om haar kleinkinderen niet meer te kunnen zien opgroeien. Ze had zo graag geweten wat Wolf later ging worden, hoe de superslimme Kobe ging evolueren, en of Merel later ook op haar (en mij) zou lijken.

Die liefde voor kleinkinderen, dat moet echt iets speciaals zijn. Anders, en veel dieper dan voor je eigen kinderen, zei ze, want pas dan apprecieer je wat voor een wonder ze eigenlijk zijn. Bij je eigen kinderen zie je dat zo niet, dan leef je gewoon.

Tsja, ma. Je ziet hen inderdaad niet meer. Maar in hen zie ik vaak een stukje van jou terug. Telt dat ook?

Afscheidsbrief (gelezen op de uitvaart)

Dag ma

Ik heb deze week al verschillende keren met de telefoon in mijn handen gestaan, omdat ik je wilde bellen. Zoals zondag, omdat dat verschrikkelijke herfstweer gigantisch op mijn zenuwen werkte, en dat ik wist dat dat bij jou ook zo was. Weet je, zelfs vorige dinsdag, toen ik om begrijpelijke redenen een zware dag had, dacht ik plots: “Sebiet bel ik efkes ons ma, gewoon om even te kletsen en stoom af te laten.” Niet dus.

Dat, ma, ga ik nog het meeste missen. Dat we elkaar belden voor de grootste stommiteiten, en dan meestal een half uur aan de telefoon bleven plakken.

Je belde me bijvoorbeeld om uitgebreid te vertellen over je avond bij Lut en Patrick, en hoe enorm de kaas je had gesmaakt. Of om te zeggen dat je in ’t terugkeren van de oogarts even bij de winkel was gestopt en een nieuw rokje had gevonden. Of dat jullie samen met je broers bij Barts hadden gezeten, en dat het zo een wijze avond was geweest. Of dat je met ons pa nog even aan ’t sas was gaan wandelen, en hoe jullie daar samen in de zon op het bankje hadden gezeten. En dat de yoga weer goed was geweest, maar dat je toch niet alle oefeningen meer mee deed, en dat je bijna in slaap gevallen was op de muziek van Enya op het einde. En dat Natuurpunt een vleermuiswandeling organiseerde, en of ik geen goesting had om mee te gaan.

Die telefoontjes miste ik telkens het meest toen je met ons pa op reis was, weet je. Maar dan wist ik: als ik nog een weekje wacht, krijg ik een ganse resem enthousiaste verhalen over de ochtopodi in dat ene Griekse restaurantje daar aan de kust op Kreta, of over het slechte weer op Gran Canaria en hoe jullie dan met de auto naar de andere kant van het eiland reden, omdat de zon daar wél scheen. En dat je me dan een ganse rote Grieks liet horen, in de veronderstelling dat ik dat ook nog altijd verstond, en dat je me verbeterde als ik het waagde om de klemtoon op pakweg Almodóvars naam verkeerd te leggen. Ik heb misschien wel aanleg voor talen, ma, maar jouw voorliefde voor zowel de Nederlandse taal als vreemde talen, die valt toch niet te overtreffen.

Maar evengoed vertelde je me over de beslissingen van de bibliotheekcommissie, of over een lezing van Markant die ongemeen interessant was geweest. Of hoe je het grondig oneens was geweest met een standpunt van de Noord-Zuidraad. Ach ma, daar had je ook van die heerlijke verhalen over, en die kwamen beetje bij beetje nog steeds opborrelen, over je inleefreis naar Guédiawaye, in Senegal. De stoten die je daar bent tegengekomen, en de verhalen van Mong, en hoe er geen licht was wanneer je ging slapen, dat soort dingen. Maar ook over alle problemen en miserie die je daar gezien hebt, en hoe je daar iets aan wilde veranderen. Daarom stond je er ook op dat je geen bloemen wilde vandaag, maar dat je liever had dat mensen dan maar iets stortten voor Plan Bobath, dat project in Senegal. Dat heb je altijd al gehad, ma. Je bent niet voor niets twee keer voor ettelijke weken naar Peru getrokken, om daar in het hooggebergte als vrijwilliger tanden te gaan trekken, omdat er voor die mensen daar geen enkele vorm van gezondheidszorg was. Heh, en dan belde je: “Ge moet nù kijken naar tv, want mijn project in Kuychi is blijkbaar gefilmd!” En dan gaf je vol heimwee en toch ook glinsteringen in je stem commentaar bij alles wat ze lieten zien: “Goh, kijk, dat huizeke, daar woonde zo’n oud ventje, zo ne lieve mens! En ziet ge daar dat gebouw? Dat was de post waar ik kon bellen naar huis!”

Dat ga ik missen, ma, zo van die random telefoontjes voor de zotste dingen. Of ik toch zeker niet vergeten was een kaartje te sturen naar oma voor haar 94ste verjaardag! En dat ik in de krant moest kijken, want er stond een interessant artikel in over keizer Augustus. En dat ons pa was gaan jagen, en dat hij er zo van genoten had, blijkbaar. En ik belde je dan voor je wafelrecept, of om te weten wat je van die laatste aflevering van Lewis had gevonden.

Op zondagavond belde je bijna altijd: dan vertelde je hoe Roeland was langs geweest met de kinderen, en dat de asperges die hij had klaargemaakt ronduit fantastisch waren geweest, en dat Marne toch een ongelofelijk kind was. En hoe Nand zoveel plezier kon hebben in zijn leven, en zo kon opgaan in zijn voetbal!
Of we hadden elkaar die week nog niet echt veel gesproken, en dan vertelde je over Alexander, en dat hij na school met opa aan de treins had gewerkt, of hoe hij een soortement douche had gefabriceerd met een oud stuk buis van het balkon naar beneden. En dat Marie-Julie in alle ernst commentaar had gegeven over je droge benen, en dat je die “maar beter een keertje kon insmeren, omamie”.

Ach, je kleinkinderen, ma, je zag ze toch zo graag. Ik kon je geen groter plezier doen dan te vragen of je zin had om met ons mee ergens naartoe te gaan. In de paasvakantie gingen we nog samen naar het MIAT, naar de emailtentoonstelling. Je legde Wolf het emailleringsproces haarfijn uit, toonde Kobe een hoop verschillende voorwerpen en waarvoor ze ooit gediend hadden, en wees Merel op van die kleine fijne detailtjes waar alleen meisjes op letten. En zij, zij hingen aan je lippen, en genoten van elk moment. En we lachten. Ach ma, wat hebben wij wat afgelachen samen. Ik weet niet hoe vaak wij ooit samen de slappe lach hebben gekregen, maar ik herinner me wel zo’n paar momenten, ja. Op de quiz, bij een compleet absurd antwoord, of in de Ardennen, toen opa’s laarzen vol water stonden, en hij er pieslaarzen van maakte. De kinderen spreken daar nog altijd over, want toen hebben we met zijn allen toch zeker een kwartier zitten schateren en is Kobe letterlijk omver gevallen van het lachen.

Ik vraag me soms af, ma, waar je de energie vandaan bleef halen. Serieus. Je kreeg ongeveer de zwaarst mogelijke chemotherapie, en wanneer ik dan belde om te vragen hoe je je voelde, zei je dat je moe was. En dan vertelde je dat je die dag eerst naar het containerpark was gereden met een hoop rommel, daarna naar de markt was geweest, dan gekookt en een was opgehangen, en dat je daarna het gras had afgereden en de haag een beetje had bijgesnoeid. En dan was je verwonderd dat jij, op je 70ste, een beetje moe was. Ik werd al moe bij de gedachte alleen al!

Maar jij, jij weigerde gewoon om ziek te zijn. Je ging er ook bijzonder nuchter mee om. Ik herinner me dat we samen op een terras zaten te eten, de dag na de eerste scans, een dik jaar geleden, en ook al was de diagnose van kanker nog niet gesteld, we wisten allebei dat het echt niet goed ging zijn. Ik keek naar jou, jij keek terug, en ik vroeg: “Euthanasie?” En jij knikte: “Uiteraard.” En dat was dat. Zover is het niet gekomen, is het niet kunnen komen, ma. Want hoe goed je dat jaar ook nog bent geweest, plots was het op. Gedaan. Je at nog nauwelijks, en ook al had je nog grootse plannen, je had er de kracht niet meer voor. Jeroen bracht je zaterdag naar het ziekenhuis, naar de spoed, en allemaal dachten we dat je er met de nodige baxters nog wel bovenop ging komen. Je was vastbesloten nog naar Wolfs communie te komen, maar op zondag, toen Jeroen met ons pa langs kwam, zei je dat je het gewoon niet kon. ’s Avonds zijn wij dan allemaal nog met de kinderen langsgekomen, om afscheid te nemen. Wij wisten dat, en jij wist dat. En je vond het zo ongelofelijk jammer. Je glimlachte naar de kinderen, knuffelde hen, wenste Wolf proficiat. En maandag… We bleven om beurten bij jou, ma, we wilden je niet alleen laten, en jij vond dat onzin. Maar ’s avonds viel je in een diepe slaap, en daaruit ben je niet meer wakker geworden.
Roeland had je hand vast, toen je dinsdag gewoon ophield met ademen. Zonder gedoe. Net zoals je geleefd hebt, ma, praktisch en pragmatisch.

Weet je, ma, die laatste vrijdag, toen ik ’s avonds nog even langskwam om je te helpen in je bed te gaan, toen vroeg je je af of je wel een goede moeder was geweest. Ik was oprecht verontwaardigd  dat je dat durfde te vragen, dat je daar durfde aan twijfelen. We hebben allemaal onze fouten en zwakke kantjes, maar ik kon me geen betere moeder wensen, echt waar.

Je hebt er geen idee van hoe hard ik je ga missen. Hoe hard wij allemaal je zullen missen. Hoe hard we je nu al missen, ma.

Weet je, ik bel je nog wel. Ik weet dat ik misschien geen antwoord zal krijgen, maar in mijn hoofd zal ik je stem en vooral je lach horen, en dat zal me deugd doen. En nee, ma, ik zal niet bellen tijdens Thuis, beloofd.

Dag ma. Tot morgen, ik bel nog wel. Saluuu.