Imkeren

Mijn vader heeft jarenlang bijen gehouden. In onze tuin, in de bossen, bij een bevriend fruitkweker… Als kind gaf ik dan ook vaak  op de vraag: “Hoeveel huisdieren heb jij?” het antwoord “80.002”. De laatste twee onze hond en kat dus.

Ik heb nog kasten gekuist en nieuwe raampjes voorzien van ijzerdraad en dan met stroom opgewarmd om er de wastafels op te smelten. Mijn pa maakte namelijk zijn bijenkasten zelf, vandaar. Ik heb nog suiker staan roeren in warm water, zodat ze smolt tot een mooi suikerwater, en dan voederbakken op de kasten gezet. Ha ja, als je de bijen hun eten in de vorm van honing afneemt, dan moet je ze iets in de plaats geven, natuurlijk.

Ik heb nog bijenramen uit de kast genomen, met een veer alle bijen er afgeveegd tot ze weer in de kast vielen – werksters vallen niet aan, tenzij je hen echt platknijpt -, alle honingraten van hun dekseltje ontdaan, het raam in de slinger gezet, en me een halve lamme arm gedraaid aan de zwengel, zodat de honing in dikke droppels naar beneden zakte langs de kanten van het inoxen vat.

Ik heb nog enthousiast als achtjarige of zo rook staan blazen in de kast, tot alle verdedigers groggy op een of andere tak “No woman no cry” zaten te zoemen. En dan maar ramen uit de kast nemen, tot je de koningin zag kruipen. En dan geïntrigeerd kijken hoe mijn pa met een minipincetje een schildje van twee millimeter doorsnee op dat beest haar rug plakte.

Ik heb vooral ook nog, toen we door de brandweer waren opgeroepen om een bijenzwerm uit een boom te halen, met een bang hartje en een clichébijenkorf omgekeerd in de armen onder de boom gestaan, tot mijn vader die zwerm gewoon naar beneden trok en in de korf liet vallen. Of, nog beter: een warme, zoemende bal bijen in mijn blote handen gehad, en die dan zachtjes naar beneden geduwd, tot hij losliet en in de korf in mijn vaders handen viel. Dat gevoel ga ik mijn leven lang niet meer vergeten.

Mijn vader imkert niet meer.

Het onderhoud vraagt veel werk, en er zijn gigantisch veel ziekten waar de beestjes aan bezwijken. Het werd hem te veel, en dus stonden de kasten en al het materiaal werkloos te verstoffen.

Tot een vriend van mij op Facebook iets zette over beginnen imkeren, en ik hem het gerief aanbood. Mijn vader ging akkoord, maar enkel in bruikleen. Wie weet wil hij zelf ooit nog herbeginnen… Enfin, gisteren stond Tim vanuit Limburg hier, en doken we samen de spinnenwebben in: twee kasten, de slinger en een hoop extra materiaal, ideaal voor een beginner. Hij ging het opzij zetten om het in de loop van volgende week schoon te maken, maar daarnet hoorde ik dat hij het toch niet had kunnen laten, en dat hij deze avond nog alles heeft schoongeborsteld, tot en met een verschot in zijn rug.

Ik hoop dat het lukt, Tim. Ik kijk ernaar uit dat iemand weer met passie voor die beestjes gaat zorgen, en het immense gevoel van voldoening leert kennen als je eerste potje honing uit het kraantje van de slinger loopt.

Succes!

Afscheid van een trouwe viervoeter, maar dan definitief.

Wie me al lang kent, kent ook Catullus, of kortweg Tuul, onze bleke labrador.

Catullus102010

Hij is geboren op tien oktober 1997, en eergisteren, 16,5 jaar oud, is hij gestorven. Een meer dan respectabele leeftijd voor een labrador.

Hij woonde al sinds april 2011 niet meer bij ons, om hier uitgelegde redenen. Maar in die drie jaar zag ik hem geregeld nog passeren: in het begin nog dagelijks, na verloop van tijd minder en minder, omdat het gewoon niet meer ging. Hij herkende me ook niet echt meer, had ik het gevoel, of liet het toch niet blijken.

Dat hij dood ging, was uiteraard geen verrassing: de buurman hield me op de hoogte, en het beest was ook stokoud. En toch…

Toch doet het me wat. Het beest heeft per slot van rekening dertien jaar ons leven gedeeld, en is hier komen wonen op de dag dat we verhuisd zijn, als kers op de taart. Hij heeft menig kat versleten (jammer genoeg), en ongelofelijk veel vrienden zien passeren. En eergisteren kwam de buurman dus met het nieuws. Hij was er het hart van in, heeft staan huilen in mijn armen.

Gisteren heeft hij hem zelfs laten cremeren, hij kon het niet aan om hem naar het vilbeluik te brengen.

Ik ging bijna zeggen: “Arme Catullus”, maar in feite klopt dat niet. Het dier heeft een prachtig hondenleven gehad, en veel langer dan de gemiddelde hond. Hij is altijd graag gezien, en altijd omringd geweest door zijn roedel. Wolf gebruikte hem als zitbank, Kobe als opstapje om in de zetel te geraken. En ik, ik had altijd iemand die blij was me te zien als ik thuis kwam van school, had altijd gezelschap.

Vaarwel, Catullus, je was een bijzonder fijne hond.