20 jaar.

Twintig jaar. Een dubbele decade.

Exact twintig jaar geleden, op 10 oktober 1994, ben ik beginnen lesgeven. Mijn eerste lesdag, op nota bene dezelfde school als waar ik nu vastbenoemd ben. Niet dat ik geen andere scholen heb gedaan, verre van: Oudenaarde, Brugge, Waregem, Vilvoorde, … Ik heb zowat het hele land gezien in die eerste jaren. Maar uiteindelijk ben ik toch geland op minder dan vijf kilometer van mijn deur, in mijn eerste school.

Twintig jaar dus.

Ik zou liegen als ik zei dat ik er nog geen moment spijt van heb gehad. Er waren namelijk momenten, vooral in die eerste periode van interim na interim, dat ik er genoeg van had. Dat ik iets anders wilde doen. Dat het welletjes was. Dat ik het écht niet meer zag zitten.

Maar dat is gelukkig al een serieus aantal jaren geleden. Ik doe mijn job nog steeds met hart en ziel, en ook al kan ik probleemloos de moeder van mijn leerlingen zijn intussen, ik heb het gevoel dat er nog steeds een goeie band is met hen.

Ik weet nu al dat ik er nog minstens vijfentwintig bij zal moeten doen. Dat ik nog niet eens halfweg ben.

Ik heb in die twintig jaar het onderwijs grondig zien veranderen, en ik heb er geen idee van waar ik zal eindigen. Zal er over twintig jaar überhaupt nog Latijn gegeven worden? Zal ik het nog zien zitten, of zullen we intussen helemaal geplet zijn onder de administratieve werklast? Of gewoon vervangen door de iPad? Ga ik nog diezelfde passie hebben als waarmee ik nu kan opgaan in een retorische tirade van Cicero? Of wegdromen bij de emoties in een prachtig gedicht van Catullus? Of vol bewondering de schoonheid vatten van de brevitas van Tacitus? Of met handen en voeten de tegenstellingen in de fameuze stellingen van Parmenides staan uitleggen? Of tekenen op bord hoe de arme Achates van zijn schip wordt geslingerd in de storm bij Vergilius?

Ik weet het niet.

Ik weet alleen dat de Latijnse lessen me diepgelukkig maken momenteel, en dat ik daar dankbaar voor ben. Al twintig jaar lang.

365 – 24 januari

365-024

Het was in de zomer, maar het is zeker nog voordat we getrouwd zijn, en ik denk zelfs dat we nog niet zo heel lang samen waren. Dus ongeveer twintig jaar geleden, vermoed ik. Het was met een koppel vrienden in Center Parcs, en de pull, het boek, het knuffeltje en de gitaar heb ik nog steeds. De vent ook, overigens. Illustratie bij deze post.

Twintig.

Yup, twintig. Zoveel jaar zijn Bart en ik al samen. Twaalf januari 1993 is een dag die ik nooit meer vergeet.

We hadden al een tijdje rond elkaar gedraaid. Of, om preciezer te zijn, Bart had al een tijdje om me heen gedraaid. Ik kende hem via zijn jongere broer, die net zoals mijn broer economie studeerde. Koen en ik deelden daardoor hetzelfde stamcafé, de Yucca, toen nog in de Sint-Pietersnieuwstraat.

Met Koen was ik al een tijdje bevriend: we speelden vaak samen kleurenwies, en we zaten ook gewoon gezellig samen met een ganse hoop anderen op café. Begin december had hij me meegevraagd naar de videoweek op het kot van zijn broer: een berucht kot in de Vanhulthemstraat, waar ze dus in hun keuken een hele week, 24/24, video’s draaiden, en intussen allerhande versnaperingen (denk gerust aan frieten, ijs of pizza) verkochten.

Dat moet de eerste keer geweest zijn dat ik Bart zag. Ik herinner me nog dat hij pontificaal in de eerste fauteuil zat, bijzonder stil, maar dat niemand hem die positie betwistte. En dat hij vroeg ging slapen, want dat hij hogeschool volgde en ze daar absenties namen. En dat was dat, zo ongeveer.

Maar blijkbaar was ik hem wél opgevallen, want hij begon af en toe mee te komen met zijn broer naar de Yucca, als er wat te doen was. En op oudejaarsavond stond hij bij me te dansen, en zei zijn broer vlakaf tegen hem, terwijl ik het kon horen: “Vergeet het, maat, die is niet te krijgen!” Waarop Bart alleen maar moest lachen en zijn schouders ophaalde. En het dus duidelijk als een uitdaging beschouwde.

Twee weken later betrapte ik mezelf erop dat ik op maandagavond aan het rondhangen was in de Yucca. Het was jazz-avond of zoiets, van Henkie; veel volk was er niet, en niet echt iemand die ik kende, maar toch bleef ik hangen, omdat ik vermoedde dat Bart nog ging langskomen. Rond een uur of elf kwam hij effectief nog toe, en raakten we aan de praat. En werd het later en later.

En toen zei Bart dat hij op zijn kot nog champagne had. Waarop ik zei dat ik met de moto was, en dus toch niet kon drinken. En hij voorstelde dat ik gewoon kon blijven slapen dan, als ik wilde. Zonder bijbedoelingen of zo.

Blijkbaar was ik makkelijk te overhalen, want even later zaten we op zijn kot champagne te drinken. Waarvan overigens later bleek dat we er allebei niet echt zot van zijn :-p Het één leidde tot het ander (overigens niet te ver denken, zo van in ’t begin), en tot de grote verbazing van zijn kotgenoten bleek stille Bart de volgende dag dus een lief te hebben.

Twintig jaar.

Weet je, nog nooit heeft iemand me zo gelukkig gemaakt. Mijn spitsbroeder, mijn zielsgenoot, mijn maatje. Twintig jaar, en ik heb er nog geen moment spijt van gehad. Behalve dan van die champagne.