Kamp

Een heerlijk rustige ochtend zonder kinderen, in ons eigen huis, dat was lang geleden. Maar ergens begon ik hen ook wel te missen, en tegen half twaalf ging ik een dolgelukkige Merel ophalen. Die had zich goed geamuseerd bij oma, maar was precies toch zeer blij terug te zijn ook. Ze liet me eigenlijk gewoon niet los.

En om half drie stonden zowel Bart, Merel als ik netjes aan het station van Gent Dampoort om onze kampgangers op te halen. Moe, vuil, maar bijzonder vrolijk. En eigenlijk niet echt nat ook.

Ik gooide iedereen thuis af, trok een paar gummilaarzen aan, en ging hun bagage zoeken. En vooral ook door de verloren voorwerpen rommelen, want daar zijn mijn mannen kraks in.

Tegen dat ik thuis was, zaten de heren al languit in de zetel, in hun mooie kleren, met hun zusje dicht tegen hen aan. Ha ja, want we moesten nog naar Ronse, voor het jaargetijde van Jeroom. Niet de beste timing, maar bon.

En dan die kampwas. Ik trok vuile kleren aan, en ging erbij zitten. En prees de goden dat ik verkouden ben en dus niet veel reukzin heb momenteel. Sommige broeken waren onherkenbaar qua kleur. “Ja mama, ik ben uitgegleden en gevallen in de modder…” You don’t say, my dear! De bewuste broeken zijn voorgesopt en drie keer gewassen, met de nodige Vanish en Biotex en aanverwanten, en inmiddels weer toonbaar. Oef.

’t Is dat het zo amusant is, zo’n kamp, want anders zou het sop de kool niet waard zijn. Of in dit geval: de sop het amusement. Serieus jong.