Ochtendritueel

Maandagochtend. Iets voor zeven hoort mijn slaperige brein een deur opengaan, en dan sluipen kleine voeten zachtjes de trap op. Trippelen doet een maatje 36 niet meer, stil zijn kan het gelukkig wel.

Luttele seconden later sla ik, zonder mijn ogen te openen, mijn dekbed weg en schuif ik wat op. Geruisloos nestelt zich een jong lijf tegen mij aan. Ik sla het dekbed dicht en hoor een zachte tevreden knor. Samen in de ochtendlijke warmte van het bed genieten we van de stilte en dommelen we nog eventjes in.

Maar we kunnen zo niet blijven liggen, en dus trek ik na een tiental minuten één oog open, duw mijn neus in de bos haar die voor mij ligt, en geef haar een kusje in haar nek.

Er volgt een zacht giecheltje, gevolgd door een gemurmeld “goeiemorgen mama…” Ze draait zich, mijn zomerse fee, nestelt zich in mijn armen met mijn hand in de hare, en geeft me de liefste glimlach van de wereld. Zo blijven we opnieuw eventjes genieten, tot ik het niet kan laten haar zachtjes te kriebelen. Verontwaardigd protesteert ze, maar ik hoor de lach in haar stem.

En dan, met een diepe zucht, slaat ze het dekbed weg, stapt uit het bed, en zegt: “Kom, mama, of we gaan ons weer moeten haasten.” En verdwijnt ze richting badkamer.

Soms klaagt ze er wel eens over dat ze twee keer moet opstaan: één keertje uit haar eigen bed richting het mijne, en een tweede keer “voor echt”. Maar dat heeft haar nog geen enkele schoolse ochtend tegengehouden.

Ik kijk haar achterna, zucht op mijn beurt eens diep, en duw mezelf recht. De dag moet nu eenmaal begonnen worden.