Sinds enige tijd ben ik lid van de facebookgroep “Sociëteit ter bevordering van het archaïsch taalgebruik”, alwaar ik menig mij bekende naam zag opduiken.
Bijwijlen wordt er een bericht geschreven waarin een fictief, doorgaans ook compleet onjuist oud Nederlands gebezigd wordt. Amusant om te lezen, maar meer ook niet. Ik wil liever oude Nederlandse woorden herontdekken en eventueel zelfs opnieuw invoeren in mijn taalgebruik. Dat ik fan ben van ellenlange zinnen met stapels neven- en ondergeschikte fraseringen, bloemrijke adjectieven en schilderende substantieven, dat zal de trouwe en aandachtige lezer wellicht niet ontgaan zijn. Ieder zijn eigen stijl, en ik weet dat ik in het middelbaar onder mijn voeten kreeg voor deze stijl die blijkbaar als te omslachtig werd ervaren. Maar gelukkig: mijn blog is van mij en daar doe ik wat ik wil, dus ook naar hartenlust ellenlange zinnen debiteren. Af en toe is de linguïst in mij toch wel sterk aanwezig.
Ik schreef er ook het volgende bericht: “Ik maakte me gisteren in de auto de volgende bedenking: nogal wat mensen hier proberen – meestal puur voor de lol – een bijzonder archaïsch en dus ook compleet onbruikbaar taaltje uit. Mij gaat het eerder om het herinvoeren van in onbruik geraakte woorden. Toen ik daar wat verder over nadacht, kwam ik alras op het volgende uit het gaat niet zozeer om substantieven of adjectieven – veelal zijn die in onbruik geraakt, zoals die kloefen uit een der vorige berichten, omdat het voorwerp in kwestie obsoleet is geworden – maar om bijwoorden. Dra had ik er enkele verzameld in mijn gedachten: bijwijlen, schier, alras, dra, heeltegans, altegader, kwansuis, altoos…