In 2020 had ik de eerste zes boeken van de saga gelezen, en ik was laaiend enthousiast. Ik hou van Sandersons stijl en zijn Cosmere is fantastisch uitgewerkt, een zalige wereld. Ik hou ook van de personages waarbij zowel de mannelijke als de vrouwelijke even sterk zijn uitgewerkt.
En toch… Deze was lange tijd blijven liggen, gewoon omdat ik het zo jammer ging vinden wanneer het boek uit ging zijn, maar bon, uiteindelijk toch geüpload en eraan begonnen.
Ja, de wereld blijft heerlijk, de personages ook, de stevige scheut magie in de steampunk meesterlijk. En toch… Ik weet niet waarom, maar ik bleef een beetje op mijn honger zitten. Pas op, de reeks is nog steeds echt goed, maar ik vond deze afsluiter net iets minder dan de voorgaande. Dat kan ook zijn omdat er zo veel tijd tussen zit natuurlijk, dat weet ik niet. Maar ergens leek het me wat geforceerder, wat meer bij het haar getrokken… Ik kan het moeilijk uitleggen zonder veel van de plot weg te geven, maar het was me iets te veel deus ex machina bij momenten.
Ach, ik heb er anderzijds toch weer enorm van genoten, en ja, ik vind het jammer dat er een punt achter staat. Aan de andere kant: Sanderson is een veelschrijver en ik hou van zowat alles wat hij schrijft, dus er komt zeker nog genoeg op me af, denk ik dan.
Het had eigenlijk meer dan een klein beetje voeten in de aarde om met zijn zessen af te spreken: we waren al aan het proberen van ergens in maart, maar er kwam telkens weer een kink in de kabel.
Tot het tot ieders grote verbazing vandaag wel lukte, en Gwen meteen een reservatie maakte voor het terras van de Gaston, aan de Galvestonsite. Het is niet de eerste keer dat Bart en ik daar waren, we wisten dus wel dat het er oké was.
Beetje bij beetje druppelden we binnen en we zagen dat het goed was. De gesprekken gingen heen en weer, we kennen elkaar dan ook al allemaal zo lang: Sepp is mijn neef en Sofie ken ik dus ook al meer dan twintig jaar, en Gwen en Erik als studiegenoten zelfs al meer dan dertig. Via mij kennen ze elkaar ook al lang, Sofie en Gwen waren collega’s op school, en Sofie is zelfs de meter van Elly. Dus ja, een gemoedelijke, gezellige bende.
En het eten was, zoals altijd, zonder meer degelijk, en het dessert van ijs met Indische smaken zoals kardemom, saffraan en pistache, met peer en gekaramelliseerde peccannoten, zonder meer verrassend lekker.
Tegen half elf zaten we opnieuw op de fiets, en zoals altijd zeiden we dat we dit vaker moeten doen. Het is duidelijk gewoon een kwestie van plannen, toch?
Was het vrijdag nog strontweer waardoor de geplande uitstap naar Watou in het water viel, vandaag was het perfect weer: zon en wolken, 24 graden, een licht briesje… Ideaal dus voor ons gepland dagje Brugge om er de kunstwerken van de Triënnale te bekijken. Blijkbaar is dat voor mij zelfs al de derde keer: zes jaar geleden ben ik met de kinderen even naar Brugge geweest op de bezoekdag van het Zeepreventorium, drie jaar geleden maakten Bart en ik er ook al een daguitstap van. Maar deze keer hadden we er wel degelijk aan gedacht de fietsen mee te nemen, en dat maakte een wereld van verschil. We parkeerden ons buiten het centrum aan de psychiatrische kliniek en fietsten meteen naar het kunstwerk aldaar, Full Swing. Mij deed het niet zo veel, Bart was wel onder de indruk van het desolate, opgesloten gevoel.
We fietsten vrolijk verder van kunstwerk naar kunstwerk en vonden het geen enkele moeite, terwijl we de vorige keer de verste hadden overgeslagen wegens te veel wandelen. Eten deden we op de Grote Markt, tussen drommen toeristen, wat dan wel weer amusant was om te bekijken. En ik pikte snel nog vijf labcaches op, dat ook.
En de kunst zelf? Goh… Zoals Bart het weer eens treffend stelde: je merkt dat dit door architecten is ontworpen, dat er weinig pure kunstenaars tussen zitten. Het is allemaal zeer cerebraal, er waren amper twee dingen die me ook echt raakten, en dat waren de laarzen op het water, waarbij je zelf de figuur die er zou moeten zijn kon verzinnen, en de tunnels. Die gaven een vreemd effect, ook weer alsof je in een andere wereld terecht kwam. Mooi.
We dronken nog een koffie op ’t Zand en fietsten terug naar de auto, om tegen half vijf terug thuis te zijn. Perfecte timing voor de Vuelta, en meer moet dat toch niet zijn, op zo’n vakantiedag?
Die hittegolf, dat eist wel wat van een mens, ja. Thuis zou je gewoon binnen blijven en pas ’s avonds buiten komen, maar dat is hier geen optie.
We sliepen blijkbaar allemaal als een roosje en zaten om tien uur aan het ontbijt in het hotel, à la carte. Terwijl wij allemaal een zeer uitgebreid ontbijt hadden, bleek Merels bestelde bagel wel heel klein uit te vallen, waardoor ze helemaal triest werd. Ons Merel en eten, dat is een combo die je best niet verstoort. Maar ze kreeg nog extra fruit en een broodje en zo van ons, zodat het allemaal nog iet of wat meeviel. En die soepkom koffie, dat was ook best indrukwekkend. Kijk maar naar het bestek ernaast…
Tegen elven trokken we de stad in, en die was, naast serieus toeristisch, vooral ook bloedheet. We zochten enkele caches, vonden een aanwijzing voor een andere absoluut niet, en liepen rond door de oude stad en rond het kasteel aldaar. Wat dat overigens is met die grote roze baby: geen idee! We zagen die ook al in Montréal, maar daar heb ik hem niet echt op foto. Uiteindelijk namen we de 398 trappen naar beneden.
Het operafestival was in volle gang en dan staan er overal zangers het beste van zichzelf te geven op kleine podia en dergelijke.
Toen waren we allemaal oververhit en werden Merel en Bart hangry, dus zochten we een plaatsje in een Italiaans restaurantje. Buiten, helaas, want binnen zat vol. Al bleek dat achteraf de betere keuze, want er woei een windje doorheen het straatje en binnen stond de pizzaoven een goeie imitatie van de hel te geven.
Na het eten wilden we met de funiculaire terug naar boven, maar daar bleek een praktisch probleem: enkel cash, geen betaalkaarten, en we hadden maar 10 Canadese dollar meer. De heren waren zo galant om de eer aan Merel en mij te geven om in het tandradtreintje te gaan, terwijl zij de net geen 400 trappen beklommen in de volle hitte. En toch waren ze nog eerder boven dan wij, want wij moesten eventjes wachten.
Boven liepen we nog even rond, en dan was het plan om naar het Museum van Schone Kunsten te gaan. Dat lag 2 km verderop langs het grote park in Quebec, Parc du Champs de Bataille, met halverwege ons hotel. Kobe ging sowieso naar het hotel gaan, Wolf en Merel wilden wel mee met ons.
Alleen… het was echt bijzonder warm, het museum was grotendeels dicht voor renovatie, en Bart zag het niet meer zitten. Ze zijn naar het hotel teruggekeerd, Wolf ging nog even shoppen wat verderop in een bepaalde winkel, en ik, ik bleef ronddwalen door het park om er caches te zoeken.
Na een tijdje begon het te overtrekken, wat eigenlijk behoorlijk veel deugd deed, moet ik toegeven. Ik deed er nog een uurtje of twee bij, zag nog een stukje opera begeleid door draaiorgel, hoorde het eerste nummer van een U2-covergroep en genoot.
Ik liep even het museum binnen om af te koelen en even naar het toilet te gaan, en las overal de plaatjes op de banken.
Toen was het vijf uur en was vooral ook de batterij van mijn telefoon (lees: GPS) beetje plat, zodat ik ook even terugkeerde naar het hotel, daar wat afkoelde, mijn voeten liet rusten en vooral ook een deugddoende douche nam.
Om half acht tekenden we allemaal, netjes opgekleed, present in Le Ciel, het ronddraaiende restaurant boven op ons hotel. De zonsondergang was prachtig, en Bart had zijn GSM tegen een tafelpoot gezet om een timelapse te nemen van een volledig rondje.
Een hele mooie avond om een hele mooie reis mee te besluiten.
We stonden op om acht uur, zaten om negen uur aan een ontbijt à la carte maar nog best betaalbaar, en stapten om iets over tien, gepakt en gezakt, in de auto. In de gietende regen, jawel.
De baan ging op en neer, heen en weer, langs de Saguenay maar ook gewoon door de heuvels/bergen, soms vrij hoog, soms bijzonder steil, en dus de hele tijd nat. Zo’n twee uur. We stapten even uit aan Baie Sainte-Marguerite, maar hadden niet de tijd om ook echt een wandeling te maken tot aan het water om eventueel beluga’s te spotten. Maar het was er wel mooi, en het druppelde nog amper.
We reden nog een goed half uur verder tot aan Tadoussac: een klein, bijzonder toeristisch stadje dat volledig in het teken van de walvis en de beluga staat: niet te doen! Bijzonder veel volk, en ook heel veel geluk gehad met een parkeerplaatsje vlakbij waar we moesten zijn, compleet met een picknicktafel en een toiletje. Yup, de openbare voorzieningen hier in Canada zijn meer dan oké. En intussen was het ongeveer gestopt met regenen en was het eigenlijk behoorlijk warm.
Bizar was ook dat er mist hing over de baai, terwijl we nergens anders mist hadden gezien. Het ene moment kon je vrij ver kijken, tien seconden later zag je niks meer. En dat zullen we geweten hebben: we zijn het water op gegaan in toch wel redelijk dikke mist.
Want ja, we zijn dus walvissen gaan spotten daar op het water van de Saint-Lawrence rivier, waar de Saguenay er in uitkomt: dat geeft blijkbaar zeer veel voedsel in het water waardoor er veel walvissen komen voeden. Alleen… er hing al twee weken een dikke mist, en dat heeft zijn voor- en zijn nadelen. Het nadeel is dat je geen zak ziet en je dus moet luisteren of er ergens een walvis boven water komt en spuit in plaats van dat je de spuit ziet. Het voordeel is dat de zon niet in het water schijnt, waardoor de krill meer aan de oppervlakte hangt en de walvissen dan ook meer aan de oppervlakte komen voeden.
Eerst gingen we in de zodiac met een rotvaart ervandoor, en al snel waren we allemaal jaloers op Merel, die vooraf had staan zweten in T-shirt en vestje onder dat knaloranje visserspak. Maar op die boot werd het al snel berekoud…
Na een kwartier of zo vertraagde de kapitein en legde ze de boot zelfs helemaal stil: we moesten luisteren of we een walvis konden horen: dat kan soms zelfs kilometers ver… En ja, het geluid is echt onmiskenbaar. De biologe aan boord wees de richting aan, en daar gingen we weer, een pak dichter, om dan weer in alle stilte te luisteren, te midden van die mist… Het was een vreemde ervaring, maar wel bijzonder spannend. Na nog wat rondvaren, luisteren, afgaan op het geluid en opnieuw stilte, zagen we de kringen in het water: daar zat iets! En jawel, we zagen een bultrugwalvis, één keertje zelfs met de mond wijd open om krill te vangen. Op het filmpje hoor je de biologe juichen, want het was de eerste keer in twee weken dat ze in de mist ook echt eentje gezien hadden. En achteraf bleek – ze houden radiocontact met elkaar – dat wij ook de enige waren die iets gezien hadden. De andere boten kwamen ook naar onze locatie in de hoop iets op te vangen.
Na nog een tijdje proberen en de aankomst van verschillende andere boten zijn we uiteindelijk weggevaren, de Saguenay op: we wilden de plaats aan de andere laten, en wellicht ging de walvis door het geluid van de boten toch ondergedoken zijn.
Op de Saguenay hebben we geen beluga’s kunnen zien, wel een hele reeks zeehonden die lagen te zonnen – enfin, voor zover er zon was tenminste. Maar daar was de mist wel wat beter.
Na dik twee uur waren we terug, een mooie ervaring rijker. En nee, ik ben niet misselijk geworden in dat ding, oef.
Bon, we gingen terug naar de auto, knabbelden nog iets en vertrokken richting Baie-Saint-Paul, een twee uur rijden, maar eerst nog een gigantische ferry voor alle verkeer.
En wat graadt ge? Het begon inderdaad opnieuw te regenen zodra we vertrokken, en het bleef gemeen regenen tot op bestemming, waar het gelukkig net gestopt was. Beetje chance…
In Baie-Saint-Paul, Charlevoix, bleek ons hotel Le Germain te zijn, vijf verschillende blokken gebouwd in een boerderijstijl, met achteraan zelfs nog eigen kwekerijen voor Highland Cattle, kwestie van het juiste vlees te hebben voor hun twee restaurants. Het hotel is hélemaal onze stijl:
De kinderen slapen wel in een andere blok, maar erg vinden ze dat niet: ze hebben een kamer met een dubbel bed – dat Kobe meteen geconfisqueerd heeft – en dan een stapelbed, met Merel bovenaan, maar wel de chique versie.
We waren lichtjes moe, zou je kunnen stellen, en we hadden dan ook geen zin om nog ’t stad in te trekken om nog iets te eten, zeker nu er beneden ook een gewoon deftig brasserierestaurant was. We moesten wel nog wachten tot acht uur, maar dat konden we wel overleven. En de plaatsen waren buiten, maar achteraf bleek dat zelfs nog de betere optie te zijn: veel minder lawaai en een bijzonder aangename temperatuur. Het was gestopt met regenen, maar we zaten sowieso overdekt. En ja, lekker gegeten.
Tegen half tien waren we op ons kamer, pompaf, maar een enorme ervaring rijker. Man, hoe fijn kan zo’n vakantie zijn!