Kaarsen maken

IMG_9720

Ik weet niet hoe hij erop kwam, maar plots kwam Kobe af met een zakje, waarin hij de kleine restjes kaarsvet van een theelichtje stak. Er zat al een beetje in, maar ocharme, nog niet eens genoeg voor een nieuw theelichtje. “Ha ja, mama, als ik er genoeg heb, kan ik zelf kaarsen maken!”

Zijn ogen werden groot toen ik een kast in de berging opentrok, en er twee grote dozen uithaalde. Een met allemaal restjes kaarsen, in alle kleuren, en een andere met benodigdheden zoals vormpjes, pannetjes, wieken, grote blokken parrafine (beide te koop in een hobbywinkel), en wasco. Ik sommeerde hem een paar kranten te halen en een schaar, nam een paar WC-rolletjes uit de doos, en zette die op een bierviltje op de krant. Door een wiek stak ik een tandenstokertje, en ik knipte de wiek af op de hoogte van het WC-rolletje, zodat hij perfect tot beneden kwam en het tandenstokertje op de rand lag.

Intussen blonken Kobes ogen: “Mama, ik wist niet dat jij dat had! En dat jij dat kon!” “Lieverd, er zijn veel dingen van mij die jij niet weet hoor!’

Hij mocht de opeenvolgende kleuren van de kaarsjes uitkiezen, en we smolten de was in een klein pannetje. Dat kaarsvet smelt op een second of 15, schat ik, je moet erbij blijven. En wil je de kleur versterken, of van parrafine een bepaalde kleur maken, dan volstaat het er een paar schilfertjes wasco in te doen, dat kleurt meteen.

We begonnen met zwart, en bij het eerste laagje moet je het WC-rolletje wel even blijven vasthouden, of het wipt omhoog en alle vet loopt eruit. Of je legt er iets zwaars op, kan ook. Na een minuut of zo is het voldoende gestold dat je het kan loslaten, trouwens.

Daarna is het een kwestie van geduld, en dat vond Kobe wel moeilijk. Want als je niet lang genoeg wacht tot het vorige kleurlaagje hard is, loopt de volgende kleur er gewoon doorheen. Je giet dus laagje na laagje kleurtjes, en let vooral op dat je je niet verbrandt.

Kobe vond het ongelofelijk spannend toen hij deze morgen er dan het karton mocht afpellen, en stond eigenlijk zelf met open mond te kijken. “Zo wijs, mama!”

En zo is de cirkel rond, want ik maakte zelf op die leeftijd kaarsen met mijn mama. Fijn, toch?

 

S.M.A.K. – .Drawing – THE BOTTOM LINE

Sinds Bart en Dirk met Wijs vrienden van het S.M.A.K. zijn, gaan we af en toe naar zo’n VIP-diner, waarbij je op je gemak doorheen de tentoonstelling kan lopen, de kunstenaars aanwezig zijn, en er een diner volgt met meestal interessante tafelgenoten.

Deze avond was er weer zo eentje, rond de tentoonstelling .Drawing – THE BOTTOM LINE. Het werk van maar liefst 53 kunstenaars wordt tentoongesteld op de benedenverdieping, en we kregen de kans om rustig te kijken. Ik moet zeggen dat het me niet zo aansprak. De meeste tekeningen waren, nu ja, kinderachtig, al zat er in sommige toch wel een stevige boodschap. De enige die me echt raakten als mooi, bleken er van Michael Borremans te zijn.

Zoals het S.M.A.K. het zelf verwoordt: “‘The Bottom Line’ toont verschillende dimensies van tekenen als vorm van actuele kunst: van abstract tot figuratief, van kleine tot grote formaten, van snelle schetsen tot trage, grootschalige projecten of van tekenen als film tot tekenen als performance. Het inhoudelijke spectrum reikt van persoonlijk dagboek tot politiek betekenisvol, van zelfportret tot maatschappelijk groepsportret. Sommige tekeningen worden speciaal voor deze tentoonstelling gecreëerd. Ook gaan enkele kunstenaars in situ aan de slag.”

Ik verzeilde ook in een performance: in een klein apart kamertje zat een Italiaan, Andrea Galiazzo, met een hoop kleurstiften. Hij nam mijn hand en begon er prompt op te krabbelen, terwijl hij het ganse verhaal achter die krabbels deed. Hmm. Hij had misschien wel een punt, maar ik kan niet zeggen dat ik het echt kunst vond, ook al signeerde hij netjes met ‘Inky Way #206’. Nu ja. Ik hoop alleen dat het er toch een beetje vlot af gaat, of ik mag een en ander uitleggen maandag in de les.

21888708989_02f164d0e3_o

Het diner achteraf was lekker, het tafelgezelschap nogal… blasé. Het koppel naast ons was Antwerps, hij een galeriehouder, zij een ontwerpster van pokkedure kinderkleren en begeleidster van de portfolio’s van studenten van de Antwerpse Modeacademie. Op zich zeer interessant, ware het niet dat ze zichzelf nogal wat vonden, zelfs voor Antwerpenaren. Ach ja…

Vind ik het een aanrader, die tentoonstelling? Hmm. Ik ben er niet helemaal uit. Als je toch in de buurt bent en je hebt tijd, ja. Maar ik zou er niet speciaal kilometers voor omrijden, dat niet. Ieder zijn meug, denk ik dan.

Fagot

Kobe lijkt echt wel aanleg te hebben voor muziek, en dus mocht hij na een jaar notenleer een instrument kiezen. Gitaar wou hij niet, want dat speelt Wolf al. Piano? Meh, te groot en te luid, en (denk ik) te gewoon voor Kobe :-p En strijkers, dat zei hem niet veel.

Hij sprak eigenlijk al lang van een blaasinstrument. Dwarsfluit, of blokfluit misschien. Voor trompet en klarinet kreeg hij een veto: het een echt te luid (en ik hou niet van koperblazers behalve hoorn), en klarinetten doedelen me te veel.

En toen kwam hij thuis met fagot. Je weet wel, houtblazer, familie van de klarinet, maar dan de grote broer. Ook met een rietje te bespelen, maar ongeveer 1.30 meter lang. Serieus.

Fagot.

Hij bleef bij zijn standpunt, ook toen ze met de notenleerklas op instrumentenbezoek waren geweest. Fagot zou het zijn. Dus maakten we op het einde van vorig schooljaar al kennis met juf Renate, de fagotlerares, en werd zijn maat bepaald. Want ja, als hij té klein is, kan hij niet aan alle kleppen, en moest het een speciaal instrument zijn. Blijkbaar was dat niet nodig, en deze morgen stond ik met hem om negen uur in de fagotles. Juf had een huurinstrument mee, een mooi houten ding, en eigenlijk hebben we samen geleerd hoe je het ding in en uit elkaar haalt, hoe je het schoonmaakt, en hoe je erop blaast. Enfin, dat heeft Kobe geleerd, want ik krijg er geen zinnig geluid uit. Maar hij blaast dus al een mooie peut.

Hij straalde.

Deze namiddag wilden ze al samen spelen, Wolf en hij. Ik wierp nog op dat Kobe maar één noot kent, de lage mi, maar dat was volgens Wolf geen bezwaar: de meeste van zijn stukjes zijn sowieso met een mi als grondtoon, en dat kon dus wel.

We hebben tranen gelachen, echt waar, en ik heb zelfs op een bepaald moment de fagot overgenomen, want Kobe zakte door zijn benen van het lachen. Het klonk dan ook hilarisch: Wolf heel delicaat op zijn gitaar: “Mi – re – mi” “Peeeeeuuuuuutttt!”

Man man man.

Fagot begot.

Accattone

Toen Bart me vroeg of ik zin had om op uitnodiging van ING met hem mee te gaan naar het toneelstuk Accattone van NTG in de Gentse haven, denk ik niet dat mijn antwoord langer dan een halve seconde uitbleef. Ja dus, en met bijzonder veel goesting.

Er was een uitgebreide receptie in het prachtige bezoekersgebouw van de haven, en ik genoot van het zicht.
IMG_1319

Tegen half acht liepen we naar de loods van houthandel Mahieu, en genoten we van de spectaculaire zonsondergang over de haven. Mooi!

De loods is op zijn minst impressionant te noemen, zeker omdat je als publiek een heel eind ver op de tribune zit, met zicht op een stuk treinspoor, een put, koor en orkest van Collegium Vocale, en in de verte de kaaien en de steeds donker wordende lucht.

Gelukkig waren we gewaarschuwd voor de temperatuur in de eigenlijk volledig open loods: het waaide er stevig, en ik had mijn wintermantel aan, wat geen overbodige luxe was, net zoals de dekentjes links en rechts van ons.

En dan het stuk zelf. Zwaar. Heel zwaar, maar indrukwekkend. Origineel gecreëerd voor de Ruhrbiënnale in Duitsland, en dus volledig in het Duits (met boventiteling), wat het stuk eigenlijk wel wat afbreuk deed, vond ik. Je zat de hele tijd te lezen, en het klonk ook lang niet altijd even natuurlijk, zeker niet wanneer acteur Benny Claessens improviserend mompelde in het plat Antwerps. Ik heb zelf nog genoeg toneel gespeeld – zij het op een ander niveau – en een vertaling zou voor de acteurs ook weer niet zo’n grote opgave geweest zijn, geloof ik. Het Duits gaf het geheel een intellectualistisch tintje, terwijl het stuk eigenlijk net over de zelfkant van de maatschappij gaat. Knap gespeeld, knappe regie, alleen de ‘dansstukken’ kwamen me bijzonder blasé over, een beetje van ‘Kijk eens wat ik kan!’. Dan heb ik het niet over de verkrachtingsscène, die net door de gestileerde bewegingen iets heel bevreemdends en griezeligs kreeg. Af en toe kreeg ik de indruk dat de acteurs zichzelf bijzonder au sérieux namen, waardoor het stuk extra zwaar werd.

Lang, dat ook. Chapeau voor acteurs en ook muzikanten. Want Collegium Vocale was, onder leiding van Philippe Van Herreweghe, andermaal magistraal, zeker in de koude setting. Het contrast tussen de prachtige muziek van Bach en het rauwe van het toneelstuk was adembenemend mooi. Ik heb de film van Pasolini niet gezien, en ik weet eigenlijk ook niet of ik hem nu wel nog wil zien. Hij zou voor mij afbreuk doen aan het stuk, waarin de muziek meer dan ruimte genoeg kreeg om tot zijn recht te komen. Bizar genoeg deden de momenten waarop de acteurs stil stonden en alle aandacht naar de cantates van Bach ging, niet eens artificieel aan.

Slotsom? Blij dat ik erbij was. Of zoals mijn buurman op de tribune opmerkte, nog voor het stuk begon: “Wedden dat dit één van die stukken wordt die je je jaren later nog herinnert, en waarvan je trots bent dat je erbij was?”

De man had gelijk.