Ochtendritueel

Maandagochtend. Iets voor zeven hoort mijn slaperige brein een deur opengaan, en dan sluipen kleine voeten zachtjes de trap op. Trippelen doet een maatje 36 niet meer, stil zijn kan het gelukkig wel.

Luttele seconden later sla ik, zonder mijn ogen te openen, mijn dekbed weg en schuif ik wat op. Geruisloos nestelt zich een jong lijf tegen mij aan. Ik sla het dekbed dicht en hoor een zachte tevreden knor. Samen in de ochtendlijke warmte van het bed genieten we van de stilte en dommelen we nog eventjes in.

Maar we kunnen zo niet blijven liggen, en dus trek ik na een tiental minuten één oog open, duw mijn neus in de bos haar die voor mij ligt, en geef haar een kusje in haar nek.

Er volgt een zacht giecheltje, gevolgd door een gemurmeld “goeiemorgen mama…” Ze draait zich, mijn zomerse fee, nestelt zich in mijn armen met mijn hand in de hare, en geeft me de liefste glimlach van de wereld. Zo blijven we opnieuw eventjes genieten, tot ik het niet kan laten haar zachtjes te kriebelen. Verontwaardigd protesteert ze, maar ik hoor de lach in haar stem.

En dan, met een diepe zucht, slaat ze het dekbed weg, stapt uit het bed, en zegt: “Kom, mama, of we gaan ons weer moeten haasten.” En verdwijnt ze richting badkamer.

Soms klaagt ze er wel eens over dat ze twee keer moet opstaan: één keertje uit haar eigen bed richting het mijne, en een tweede keer “voor echt”. Maar dat heeft haar nog geen enkele schoolse ochtend tegengehouden.

Ik kijk haar achterna, zucht op mijn beurt eens diep, en duw mezelf recht. De dag moet nu eenmaal begonnen worden.

Ochtendlicht

Het zaligste aan de zomer zijn de ochtenden. De wereld is nog niet goed wakker, maar wel al fris en vrolijk, de zon schijnt en er hangt zoiets van verwachting in de lucht. Dat ochtendlicht, dat bevat ongeziene mogelijkheden, die je nooit zult ontdekken onder een loodgrijze zware wolkenlucht.

Deze morgen ging ik eerst de jongens afzetten, en dan pas Merel. Op hun sandalen met een giletje aan huppelden ze naast me, mijn blonde kroost. Het zal misschien aan dat ochtendlicht gelegen hebben, maar hun gezichtjes straalden, de een al meer dan de ander.

Merel liep tussen Wolf en mij in, hield onze handen stevig vast, stapte onverschrokken voort, en keek ondertussen haar ogen uit. Wat een ramuistering! Bontgekleurde kinderen met nog bontere boekentassen, mama’s, papa’s, opa’s, oma’s, auto’s, fietsen, fietskarren, kleine fietsjes met vrolijke vlagjes, fietshelmpjes, fluo hesjes, buggy’s en stepjes, allemaal door elkaar als de eerste de beste verstoorde mierenhoop. Alleen nog een geluk dat mieren niet het lawaai maken van een kinderspeelplaats. Want ook die moest grondig in ogenschouw genomen worden: al die kinderen joelend en spelend door elkaar, met ballen, springtouwen, op en onder en over en achter de speeltuin…

Ons kleine blonde krullenkopje wist niet waar ze eerst moest kijken, struikelde af en toe over haar eigen voetjes, en keek beteuterd toen haar beide broers door het schoolhek verdwenen na een stevige knuffel voor mama en zus, hand in hand en met een klein huppeltje in hun stap.

Ik nam haar op mijn arm zodat ze beter kon kijken  op terugtocht naar de auto, en zette haar af bij de crèche. En toen was het mijn beurt om beteuterd te kijken. Want op haar beurt hing ze haar jasje weg, zette de schoentjes die ik vervangen had door slofjes in het rek, gaf me een laatste knuffel, en verdween zonder omkijken door het hekje. Want ja, er moest wel dringend gespeeld worden.

En mama’s? Da’s voor thuis, wanneer de spannende wereld verkend is voor die dag, en het beloftevolle ochtendlicht plaats heeft geruimd voor het zachte, genadige avondlicht. Want dan moet er geslapen worden, zodat er opnieuw plaats is voor dat ochtendlicht van de volgende dag.