Interview

Ergens in mei kreeg ik via via een vraag: of ik een dubbelinterview wilde doen met een huidige student Klassieke Talen. Ze willen de alumniwerking van de UGent een boost geven, blijkbaar. Goh… waarom ook niet?

Deze middag stond ik om drie uur op de trappen van de Blandijn en werd ik naar binnen geloodst naar een van de lokalen waar ik vroeger nog Duitse Taalkunde had gekregen. Daar zat een bijzonder taalvaardig jongmens me op te wachten, samen met twee mensen met microfoons en camera’s. Ze hadden een reeks vragen voor elk van ons voorzien, maar eigenlijk was dat niet eens nodig. Brian en ik hadden blijkbaar meteen een klik en begonnen al, nog voordat de camera draaide, honderduit te tetteren. Het was echt leuk om te horen hoe verschillend de opleiding tegenwoordig is, en tegelijk hoe er toch nog niks veranderd is. Veel van mijn medestudenten zijn nu docent of prof, dat wel, en ik had daar dus grappige anekdotes over. Anderzijds kon hij dan weer sappige dingen vertellen over studentenraden en de Klassieke Kring en het forum enzoverder.

Ik geloof dat we twee uur gekletst hebben, en we amuseerden ons allebei kostelijk, daar in dat koude lokaal waar nog niet eens een glaasje water voorzien was voor de moeite.

Na afloop nam hij me nog even mee doorheen het gebouw waar toch wel, na dertig jaar, een paar dingen gemoderniseerd waren, maar waar tegelijk de lokalen nog steeds ongelofelijk vertrouwd aandoen.

Nostalgie ten top! Een verloren middag, maar eigenlijk een ongelofelijk toffe middag, met vooral veel dank aan Brian, een bijzonder fijne student Klassieke Talen. Ik heb het hem al gezegd: als hij ooit zijn stage wil doen in het onderwijs, is hij meer dan welkom!

En het is nog maar eens duidelijk: Blandino’s FTW!

Interview

Merel kwam thuis met een zeer fijne schoolopdracht waar ze zich dan ook 100% op gooide. Zoals altijd, eigenlijk.

Ze moest een uitnodiging sturen naar haar grootvader om hem te interviewen over vroeger. Zij maakte er meteen een hele collage van, met kleurtjes en al, en ook de vraag – dat moest zo – voor een foto.

Opa is daar gewoon helemaal op ingegaan en heeft een hele mooie foto gezocht. Ons ma was er misschien twintig of zo, piepjong. Héérlijk.

En deze namiddag zaten ze samen onder de luifel, Merel gewapend met laptop en een stapel vragen, hij met alle bereidwilligheid die een opa maar kan bezitten om te antwoorden op de vragen van zijn kleindochter.

Merel was duidelijk onder de indruk: ze had een hoop dingen gehoord die ze helemaal niet wist en bewonderde haar grootvader nog meer dan anders.

En ons pa, die glunderde. Zoals het hoort.

 

Nog zo’n dag…

Dat ik serieus moe aan het worden ben, om eerlijk te zijn. Gisteren was er nog een ganse dag van deliberaties, en vandaag…

We moesten om half negen op school zijn allemaal. Niet dat we echt iets te doen hadden, om eerlijk te zijn: mijn leerlingen werden maar verwacht om 10.10 uur. Maar er was dus nog genoeg tijd om rapporten te maken, wat administratie te doen, een paar foto’s te nemen, en tegen kwart voor tien naar huis crossen: mijn computer ophalen – er waren blijkbaar nog dingen nodig – en vooral ook Wolf halen. Hij wou echt zijn vrienden nog even zien voor de vakantie begon, en ging dus zijn rapport ophalen. Niet dat hij examens gedaan heeft, maar bon.

Tien over tien was ik in de Europazaal om rapporten uit te delen aan mijn vijfdes, en probeerde ik snel tussendoor nog wat speciale prijzen aan te passen: blijkbaar waren bij sommige de teksten toch niet oké. Dus: aanpassen, omzetten naar PDF, doorsturen, laten afdrukken en lamineren. Opnieuw.

Tegen half elf probeerde ik An Olaerts, journaliste van De Standaard, op te vissen, samen met haar fotografe, maar geen van beiden waren ergens te bespeuren. Ze waren helaas opgehouden in de file, maar bon, iets later verschenen beiden toch op het appel, voor een interview rond mode met mijn vijfdejaars. Dat heeft overigens een dik uur geduurd, en dan moest er nog een foto gemaakt worden.

Langer dan gedacht dus, want om twaalf uur stonden er zesdes op mij te wachten in de polyvalente zaal, aan compleet de andere kant van de school, het kon niet verder zijn. Ik ben een paar keer heen en weer gehobbeld, tot het interview afgelopen was en het geluid correct afgesteld was.

Juist.

En toen wilde de directie nog een paar laatste documenten, en was het half drie voor ik thuis was en iets kon eten.

Ik ben even gaan liggen, en heb mezelf tegen half zes in deftige kleren gehesen: de proclamatie! Concreet betekent dat eerst de klasfoto’s trekken, en dan tijdens de proclamatie zelf rondlopen met instrumenten en pupiters en zo.

En dan nog de receptie… Ik was tegen half twaalf thuis, met meer dan 11.000 stappen op mijn conto, en dat met een gemutileerde voet van amper een week geleden.

Juist ja.

 

Interview in Ditte

Een tijdje geleden vroeg een goeie vriendin van mijn beste vriendin – die ik dus eigenlijk ook al meer dan twintig jaar ken intussen – of ze me mocht interviewen. Ze is journaliste, en werkt nu voor Ditte.be aan een reeks over mama’s, en welke waarden zij hun kinderen willen meegeven. Ik hoefde daar niet lang over na te denken, en zei dus ja, ook al omdat ik een nogal uitgesproken mening heb over dat soort dingen.

Een hele tijd geleden kwam zij gezellig op de koffie, afgelopen zaterdag kwam de fotograaf langs, en vandaag staat het op Ditte.be.

Ik geef hier een smaakmakertje mee, de rest van het artikel moet u daar maar gaan lezen.

“Alles in dit leven valt of staat met respect. In de ruimste zin van het woord. Respect tegenover anderen, jezelf, relaties, materialen, … En dat is het allerbelangrijkste wat ik mijn kinderen hoop aan te leren. Ik ben vrij strikt als mama. Het is zo en niet anders. En ik ben consequent, want anders breng ik hen in de war. Maar streng kan ik mijzelf niet noemen. Ze mogen thuis gerust eens op tafel dansen als ze daar zin in hebben. Ze mogen zingen en springen, spelen en rommel maken. Ze mogen zich vuil maken en ravotten. Maar vuile kleren, doen ze zelf in de wasmand. Speelgoed ruimen ze zelf op. Ik wil gerust helpen, maar ik ben hun poetsvrouw niet.”

En de rest, met foto, vindt u dus hier.

Vuile Mong (deel twee)

Hier te vinden op Gentblogt.

Omdat Mong Rosseel, de bezieler van de Vieze Gasten, vijfenzestig wordt en met pensioen gaat, geeft hij dit weekend een groot afscheidsfeest in de Brugse Poort. Ook wij van Gentblogt hebben hem geïnterviewd. Deel één van het gesprek met deze welbespraakte mens kon u hier al lezen. In deel twee komen de twee volgende vragen aan bod.

20111130_Mong2_sm

Vraag 2: Moest je opnieuw kunnen beginnen, zou je dan hetzelfde doen, of op dezelfde manier?
(denkt na, mompelt dan) Goh, dat zijn ambetante vragen! (lacht) Ik ben ergens wel zeer blij met het leven dat ik heb kunnen leiden. In zijn geheel dan toch. Er zijn altijd wel een heleboel dingen waarvan je denkt: ‘Dat had ik niet moeten doen”… Hilde Pauwels heeft me ooit eens geïnterviewd voor De Standaard, ze had een reeks rond ‘Dromen’, en vroeg aan een heleboel mensen: “Zijn uw dromen van vroeger uitgekomen?”. Ik zat met het hele wonderlijke, dat niets van wat ik ooit gedaan heb, iets was waarvan ik als kind of jongere ooit droomde. Ik wilde uit Veurne weg, naar de stad, en ik ben op den buiten terechtgekomen, op een boerderij. Dat was absoluut niet mijn droom, terwijl het een droom geworden is.

Een tweede iets: tot in de retorica, mijn laatste jaar middelbaar, durfde ik met moeite een gedichtje voordragen vooraan in de klas. Maar dan ben ik drummer geworden in een rockgroepje, en dan van drummer ben ik beginnen zingen. En kijk nu: vanaf dan heb ik veertig jaar lang niets anders gedaan dan op een podium gestaan en verteld, en eigenlijk doe ik dat gewoon verschrikkelijk graag! En ik heb dus het geluk dat ik altijd iets heb kunnen doen dat ik graag doe. Toen wij begonnen, waren we rebellen, we zaten in het verzet en al. Maar toen kwamen er mensen van De Nieuwe Scène, en die zeiden: “Jullie doen vormingstheater, en minister De Backer heeft een theaterdecreet en jullie horen daarin thuis, en jullie moeten subsidies aanvragen”. Onze eerste reactie was: “Gulder zijt zot, gij! Voor wat wij doen subsidie vragen!” Maar zij hebben het gedaan voor ons. Onze eerste beheerraad van onze eerste vzw – Fabien en ik zaten daar in, en Magda ook, maar al de rest, dat waren Jef Sleeckx, en Wim Meeuws van De Nieuwe Scène, de mensen van Volkshogeschool Elckerlyc… Wel, zij hebben dat aangevraagd, en we kregen het. Maar als je dat eens bekijkt: van in ’76 zijn wij erkend, en wij zijn nog altijd erkend. Bijna veertig jaar lang, vijfendertig jaar lang heb ik, weliswaar een klein loon, maar heb ik elke maand mijn loon gekregen, om te doen wat ik graag doe. Wie heeft zo’n leven gehad? Als ik dat opnieuw zou kunnen doen… Ik heb dat verhaal al dikwijls verteld: toen wij die voorstelling deden in het buurthuis (in de Sleepstraat, nvdr), op onze verjaardag, was dat een eenmalig iets. Walter De Buck die daar aanwezig was, zei: “Dat kan niet zijn, dat je dat maar één keer doet, dat kan niet!”. En wij zeiden: “Maar allez, Walter, ‘t is voor ‘t buurthuis he!” Het is Walter die ons op sleeptouw heeft genomen. Als hij dat niet had gedaan, dan waren de Vieze Gasten nooit ontstaan!
Dus, achteraf, als je vraagt, zou je dat opnieuw doen? Ik ben er eigenlijk toevallig ingerold. Toeval is iets raars. Aan de ene kant is het toeval, aan de andere kant is het natuurlijk ook wel zo dat je moet openstaan voor dat toeval, je moet het pakken zoals het komt, en dat heb ik gedaan. Ik doe dat eerlijk gezegd nog altijd.

Een andere vraag die zich dan opdringt, is de volgende: hoe hou je dat in hemelsnaam vol? Al die voorstellingen, van het een naar het ander, dat blijvend engagement: het buurthuis, in Zomergem het Senegalproject, de Noord-Zuidraad… Hoe hou je dat vol?

Tgoh… Het een heeft te maken met het ander natuurlijk. Ik ben in Leuven op het spoor gekomen door de plaats waar ik woonde. Je zei het al: je zoekt het toeval op. Het is deels toeval, deels ook niet. Ik ben in Leuven in de studentenvakbond terecht gekomen, met Paul Goossens en Ludo Martens en nog een aantal anderen, en dan begin je zaken te lezen, je begint aan acties mee te doen, en er gaat een nieuwe wereld voor je open. De mensen zeggen soms: “De generatie van ’68, dat zijn allemaal dikke bourgeois geworden”, maar dat is dus niet waar, hé. Er zijn erbij die dikke bourgeois zijn geworden, ja. Maar ik ben geen P.v.d.A., ik ben geen Maoist, ik ben geen communist, ik ben bij de anarchisten terecht gekomen, maar als ik kijk: heel die oude garde is er nog altijd! Het heeft iets te maken met consequent zijn. Je kan toch moeilijk op een podium staan en zeggen: “Dat en dat zou er moeten gebeuren”, en dan thuis komen en dat niet doen? Ik vind wereldwinkels een zeer mooi iets, ook het idee dat erachter steekt, dat je geen liefdadigheid moet geven, maar eerlijke handel. Ik ben een ambetante in de Wereldwinkel: in de discussies regionaal en nationaal kan ik best een dwarsligger zijn, maar dat neemt niet weg dat ik het gegeven van fair trade prachtig vind. 11-11-11, zeker sinds het geëvolueerd is en ook aan politieke lobbywerk doet, die naast het inzamelen van geld ook enorm veel aandacht besteedt aan politiek werk, dat staat me ook verschrikkelijk aan. Die stedenband nu met Senegal, daar lig ik ‘s nachts wakker van, daar droom ik van, en dan wil ik ook wel dat dat lukt, dat dat wérkt!

Dat is zo’n onverwoestbaar engagement dat jij uitstraalt. Een deel van de mensen van toen zijn inderdaad bourgois geworden, mensen die dat engagement op den duur moe worden, omdat ze zeggen dat het toch geen zoden aan de dijk brengt.

(verontwaardigd) Maar dat is dus niet waar hé!

Heb jij het gevoel dat je iets veranderd hebt?

We hebben daarnet al gezegd dat de wereld zo enorm veranderd is op die veertig jaar dat we bestaan. Niet dat ík dat gedaan heb, maar we hebben daar een rol in gespeeld: de scholen zijn veranderd, de manier van opvoeden van jongeren is veranderd, we hebben intussen een abortuswetgeving, we hebben een euthanasiewetgeving, we hebben een totaal andere houding tegenover seksualiteit, noem maar op. Er is op dat vlak ongelófelijk veel veranderd. Maar we zijn er nog niet, he, er moet nog zoveel gebeuren. Qua duurzaamheid zijn we nog nergens, wat ecologie betreft zijn we nog maar aan het begin van het begin, en op wereldschaal moet er nog zo verschrikkelijk veel gebeuren. Maar juist daarom: het zal maar gebeuren, als we door doen. Je moet maar eens bedenken: de eerste Wereldwinkels zijn even oud als de Vieze Gasten. Dat is begonnen met één wereldwinkeltje in Antwerpen, nu is dat in het hele land: Wallonië, Vlaanderen, en niet alleen bij ons. En iedereen kent het, dat is een fenomeen. En zo is dat met alles. Met andere woorden: de wereld verandert dus wél! Kijk maar naar Gent: Gent is veranderd van een autoritaire, conservatieve CVP-stad naar een bloeiende stad met toch een vrij open geest. Er gebeuren een hoop dingen, en daarom moeten we waakzaam blijven, voortdurend, als er iets fout gaat. En vandaag mag je dat ook zeggen, vandaag mag ik naar Daniël (Termont, onze burgemeester, nvdr.) stappen, dat zijn verdomme allemaal mensen die je kent! Weet je, wij hebben eens een groep uit Lyon gehad, een straattheatergroep die tijdens de Gentse Feesten bij ons zat, en die wilden aanvankelijk niet geloven dat, op zaterdag, de man die daar passeerde met zijn fiets en overal stopte om met de mensen te babbelen, dat dat de burgemeester was. Dat was Frank Beke, en die wilden dat eerst niet geloven!
Victor uit Senegal is bij mij, en ik moest optreden op het Groenplein in Wondelgem voor een klein buurtfeestje, met misschien honderd mensen. We komen daar toe, en wie staat er daar in zijn korte hemdsmouwen, met een pint in zijn hand? Daniël Termont. Ik had natuurlijk al dikwijls gelold met Victor en hem aan mensen voorgesteld als le président de Sénégal en zo, en hij moest daar altijd vreselijk mee lachen. En ik zeg tegen Victor: “We hebben chance, man, de burgemeester van Gent!”. En die schiet daar nu toch in de lach. En het was pas toen Magda ook zei: “Maar het is echt waar, Victor!” dat hij het wilde geloven. Hij heeft er dan een uur mee staan babbelen, en dan denk je: “Dit is toch zalig?” Er is wel veel veranderd, en dat stimuleert. En dan nog: waar het niet verandert, moeten we blijven vechten. Nu, ik heb ook het geluk – en dat moet ik er toch ook iedere keer bij zeggen – … Kijk, neem in heel ons Senegalproject Staf Laget weg, en ik hou het niet overeind. ‘t Is Staf die het overeind houdt. Alleen… Weet je wat weer de kloterij is? Staf is verdomme de man die al het werk doet, maar op het moment dat er naar buiten moet gekomen worden, ben ik wel weer diegene die door mijn gruute muile en het feit dat ik goed kan vertellen…

Ieder zijn verdienste, Mong!

Allemaal goed en wel, maar soms ga je wel met de pluimen gaan lopen waar eigenlijk iemand anders belangrijk voor is.

Ja, maar als dat project nu juist een grote muil nodig heeft en Staf dat niet heeft, dan zal Staf dat ook niet erg vinden.

Ik zeg niet dat hij dat erg vindt, maar ik bedoel alleen maar: het is onrechtvaardig. Ik heb ook daar weer het geluk: waarom hou ik het vol? Omdat ik eigenlijk altijd kan doen waar ik goed in ben. Ik ben met mijn projecties en mijn foto’s naar de scholen gegaan, en je denkt toch niet dat ik daaraan voorbereid? Ik zet mijn beamer aan, ik laat de foto’s komen, en ik heb de pauzeknop in mijn handen. En iedere keer zeg ik: ‘Oh juist!’ en dan zet ik het op pauze en begin ik te vertellen. Dan stel ik vast dat al die kinderen aan mijn lippen hangen. Ik doe dus gewoon wat ik graag doe, en als ik wegga, dan wil heel de school iets doen. In De Bron in Lovendegem hebben ze meteen een activiteit gepland, ze hebben negenhonderd euro opgehaald waarmee ze ginder nu al een muur rond een schooltje aan het bouwen zijn, dat ze echt nodig hadden. En dan denk ik van (zucht): “Fantastisch hé!”
Ik doe dat graag, dus waarom zou ik dat niet blijven doen?

Vuile Mong (deel 1)

Ik zit al een heel tijdje bij de redactie van Gentblogt, en toen begin dit jaar bekend werd dat Mong Rosseel, van de Vieze Gasten (een begrip in Gent en omstreken) met pensioen ging, vroeg ik hem om een interview.

Ik ken Mong al jaren, we komen goed overeen, en dus zat hij eind januari bij mij in de woonkamer koffie te drinken, terwijl ik hem een paar vragen stelde. Het fijne daaraan is, dat ik ook zijn achtergrond zeer goed ken, zijn familie, zijn huis, zijn vrouw… Hij heeft me dan weer weten opgroeien, en kent mijn ma zeer goed.

Het werd een fijn gesprek, dat ik helaas gigantisch lang liet liggen, omdat ik me er geen man over zag om het uit te typen. Maar dit weekend geeft Mong een afscheidsweekend, en dus kon ik het nu niet langer uitstellen. Omdat het zo’n fijn gesprek was, wilden we er niet teveel in knippen, en hebben we het dan maar in een paar delen op Gentblogt gezet.

Ik ga het ook hier zetten, zoveel ben ik Mong wel verschuldigd. Want, om eerlijk te zijn: het is gewoon ne vree wijze mens!

20111130_Mong_sm

Eén van mijn eerste herinneringen aan Mong zal toch wel een dertigtal jaar oud zijn. Hij heette toen nog Vuile Mong, en trad met zijn Vieze Gasten op in een tent op een grasveldje naast het jeugdhuis. Aangezien ik toen nog in Zomergem woonde, was dat steevast de première, en zat de tent serieus vol. Ik herinner me nog vaag de meest waanzinnige woordspelletjes, fijne kostuums, liedjes, en vooral ook Magda, de vrouw van Mong. Wij, kinderen, vonden het zálig.

Later liet ik de kindervoorstelling voor wat ze was, en zat ik ‘s avonds in diezelfde tent te luisteren naar zijn politiek en maatschappelijk geëngageerde voorstelling. Jaar na jaar, keer op keer. Migranten, vierde wereld, milieu, Afrika, … Alle thema’s werden bijzonder ludiek gebracht, maar deden je voor de rest van de avond toch behoorlijk diep nadenken.

De Vieze Gasten verhuisden naar Gent, lieten de tent voor wat ze was, nestelden zich in de Brugse Poort, en werden een vast onderdeel van de Gentse cultuur.

En nu, nu hij vijfenzestig wordt, gaat Mong met pensioen. Hij heeft groot gelijk, maar hij zal gemist worden. Dit weekend is er trouwens het grote afscheidsweekend van Mong, waarbij hij vrijdagavond een vooruitblik op zijn toekomstplannen geeft, en zaterdag een nostalgische avond beleeft met medewerkers van vroeger en nu.

Eerder dit jaar belde ik hem op voor een interview voor Gentblogt, en hij stemde dadelijk toe. Ik had amper een paar vragen voorbereid, want hem intussen vrij goed kennende, wist ik dat hij nauwelijks een half woord nodig heeft om er zelf een hele spraakwaterval van te maken. Juist omdat hij verdomd goed weet wat hij vertelt, hebben we dit interview dan ook opgesplitst in een aantal afleveringen. Vandaag krijgt u daarvan het eerste deel. Of, zo u wil, de eerste vraag.

Vraag 1: In hoeverre voel jij je ondertussen een Gentenaar? Want jij bent niet van Gent?

Ik voel mij een Meetjeslander, als ik het mag zeggen. Ik ben eigenlijk West-Vlaming, hé, geboren in Veurne. Vandaar ben ik naar Leuven gegaan, en dan, na drie jaar, naar Gent. Dat was toen, in die tijd, voor mij werkelijk een verademing, alhoewel Gent toen, in vergelijking met vandaag, een klotestad was, bij manier van spreken. Maar in vergelijking met Leuven was het een hele verademing. Ik had nogal wat problemen thuis, en bleef heel wat weekends in Leuven. Gelukkig had ik nogal wat buitenlandse vrienden, vooral Zaïrezen, en ik bleef heel dikwijls bij hen, want in het weekend was Leuven een compleet dooie stad. De vrijdagavond ging iedereen weg, en op zaterdag en zondag was er geen kat. Dat schijnt nog zo te zijn, maar het is er toch levendiger geworden, zoals in alle provinciesteden. Veurne was nog erger natuurlijk. Nu, mijn broer woont daar nog altijd, en er is in verhouding, denk maar aan Aalter of Eeklo, meer te doen dan vroeger.
Gent was dus een verademing, ik vond het toen zalig in Gent, en ik ben, na mijn sociale school, dat buurthuis begonnen. In ’71 zijn de Vieze Gasten ontstaan. We hadden ondertussen een aantal vrienden die uit de stad wegtrokken. Ook Walter De Buck woonde wel in Gent, maar aan de rand, aan wat toen nog de wilde woestenij van de Blaarmeersen was, en dat sprak me wel aan. In de stad zelf, welja, wij hadden toen twee kleine kinderen, en in de Sleepstraat hadden wij zo’n stoepje, dat als we de deur opendeden en de tram net passeerde, wij terug naar binnen moesten. We konden niet met de kinderwagen naar buiten komen tenzij je zeker was …

(onderbreekt, verwonderd) Jij hebt nog in de Sleepstraat gewoond?

Het buurthuis was in de Sleepstraat, net in een bocht, en het hele huis daverde telkens de tram daar rakelings passeerde. Wij zijn dan naar Waarschoot verhuisd. De groep was, doorheen zijn geschiedenis, heel erg verbónden met Gent, door Walter, door het Trefpunt, door de Gentse Feesten – want dat was iets van óns – maar ik woonde níet in Gent.
Van Waarschoot ben ik naar Zomergem gegaan, en ik woon daar nu al zó lang, dat ik eigenlijk wat met Zomergem vergroeid ben. We zaten toen een beetje met de rare situatie dat iedereen De Vieze Gasten beschouwde als een Gentse groep, maar dat de zetel van de Vieze Gasten in Zomergem was. Heel de periode met de tent is dat zo gebleven: we waren altijd met die tent op toer. We speelden wel veel in Gent maar dat was dan ook weer met de tent, op uitnodiging.

Het is eigenlijk Dany Vandenbossche die de groep weer naar Gent gehaald heeft, in de periode toen Gilbert Temmerman burgemeester werd. De vrouw van Gilbert was trouwens een enorme fan van ons, en zelfs toen ze niet goed meer te been was, wilde ze ons per se zien. Erik (hun zoon, nvdr) bracht haar enkele jaren geleden tijdens de Gentse Feesten naar de Baudelokapel maar kon toen met die rolstoel nergens door. Maar soit, terug naar Dany Vandenbossche. Hij zei op een bepaald moment: “Dat is nu toch wel straf: jullie worden altijd beschouwd als een Gentse groep, we hebben een goed bestuur nu, we zijn goed met Gent bezig, ook op gebied van cultuur, maar jullie kunnen niet eens in de Gentse Cultuurraad zitten, want de zetel van de Vieze Gasten is in Zomergem.”
Op dat moment, het was 1991, verhuisden wij dan de zetel van de Vieze Gasten naar Gent en het kantoor naar Trefpunt. Rita, de vrouw van Fabien Audooren, deed onze boekhouding en administratie en zo, en deed ook de boekhouding van de Gentse Feesten voor het Trefpunt. Zij was daar dus vriend aan huis, en wij ook, en zo kwam van het een het ander.
Dat was prima, maar … wij waren – en zijn eigenlijk nog altijd – een collectief, waar er heel veel contact met elkaar moet zijn. En dat contact viel plotseling weg. Wij repeteerden soms in Zomergem, wij waren daar gaan spelen, en Rita zat vroeger ook daar aan haar bureautje. Dat was bij mij thuis, de kantoren waren in de omgebouwde schuren en stallingen. Wij kwamen elke donderdag bijeen – da’s trouwens nog altijd zo, die teamvergaderingen op donderdag – en dan probeerden we iets nieuws uit, en was het van “Ga Rita eens halen? Ga de techniekers eens halen?” Die waren daar ergens aan het knutselen of decors aan het schilderen of zo, en dan wilden we iets uitproberen met hen erbij. ‘s Middags aten we ook samen, en plots was dat weg. Op de vergaderingen begon dat eigenlijk op iedereen zijn systeem te werken: we zijn een collectief, en er zat nu plots iemand in Gent. Vroeger, als we iets moesten hebben van paperassen, iets voor de vakbond of om het even wat, dan liepen we gewoon even naar ‘t kantoor. Nu moesten we plots elke keer een afspraak maken in Gent.

Dat kon zo niet langer. Er waren toen stadsschooltjes die leeg kwamen te staan, en wij vroegen aan de stadsdiensten: “Als er zo iets vrijkomt, kijk eens of er niks bij is voor ons? Dat we daar in kunnen, dat we daar een zaaltje kunnen maken om te repeteren, en ook kantoren in hetzelfde blok.” Op een gegeven moment zijn ze afgekomen met dat complex aan de Lousbergskaai, waar nu de mensen van het OCMW zitten, maar nog voor we konden gaan kijken – anders hadden we daar dus gezeten, we hadden daar waarschijnlijk ja op gezegd – kregen we nog een ander bericht, uit de Reinaertstraat. “De Democrazy moet daar nu echt definitief weg. We hebben ze tien jaar lang de hand boven het hoofd gehouden, maar de buurt is met de zoveelste petitie bezig, het kan echt niet meer. Er komt een boot voor hen, ze krijgen de Rock ‘n’ Rollboot, dan kunnen ze in de haven zoveel lawaai maken als ze willen.” Die boot is gezonken, maar soit. Wij hebben toen wel aan de telefoon gezegd: “Bon, nu gaan wij eerst met de mensen van de Democrazy praten, want wij willen niet dat zij denken dat wij hen verjaagd hebben.” Het bleek eigenlijk omgekeerd: die mensen waren doodcontent, dat ging voor hen ook dé oplossing zijn, ook naar de eigenaars toe. Die eigenaars, dat zijn twee broers Hutsebaut, nogal bekende figuren in Gent, Ronny en Patrick. Vooral Ronny (ook bekend van de Hutson in de Langemunt, nvdr) was zeer actief, hij was bijvoorbeeld ook de man die Dalida naar Gent liet komen. Die was met van alles bezig. Jammer genoeg is hij enkele jaren geleden gestorven. Maar Patrick was op het feest van Veertig Jaar Vieze Gasten.
Zij waren dus wreed content dat wij daar kwamen, en Democrazy ook. In ’97 of ’98 zijn wij dus naar daar verhuisd, en vanaf toen gingen we daar in première, maar daarna stond dat gebouw daar. We gingen daar wel spelen, en dat was onze vaste plek, onze kantoren en zo, en we zagen elkaar weer meer.

Gingen jullie toen nog rond met de tent?

Nee, de tent, dat was al gedaan. 1990 was het laatste jaar dat we die gebruikten. De organisaties die ons altijd gevraagd hadden, begonnen af te takelen, maar er kwamen nieuwe die een ander soort voorstelling wilden, dat is eigenlijk mooi in elkaar geklikt. Wij zijn begonnen met kleinere producties: Over de schreef of Klein kasteeltje, met twee, drie man, en één muzikant, en dat was ideaal! Ik heb in verhouding de laatste jaren meer gespeeld dan ooit tevoren in heel de periode van de Vieze Gasten. Met alle schoolvoorstellingen en zo, dat was onvoorstelbaar! Globaal genomen heeft zeven jaar gelopen, 253 voorstellingen; De Millenniumdoelstellingen heeft meer dan drie jaar gelopen, en ik denk toch wel meer dan honderdvijftig voorstellingen; Water net hetzelfde, ook meer dan drie jaar, Volle Pot heeft toch meer dan drie en een half jaar gelopen, ook meer dan tweehonderd voorstellingen. Dat verkocht als zoete broodjes. Ik ben echt moeten stoppen, hoor, nu is dat allemaal afgebouwd. Dit jaar heb ik alleen nog Van pukkels en rimpels gedaan, en begin december is er een afscheidsweekend. Ik ben geboren op 30 december, en op 1 januari 2012 begin ik aan mijn pensioen. Ik zeg altijd: daarna ga ik nog dingen doen, ik ga zingen en vertellen, maar dat wordt dan mijn hobby. Ik ga geen theatervoorstellingen meer spelen, ik ga niet meer zeulen met decors, ik ga niet meer zeulen met geluidsinstallaties, …

Maar de groep neemt het dan over, toch?

Neen. De groep neemt het niet over, het hele collectief werkt nu in de Brugse Poort aan het sociaal-artistiek project, maar de afdeling vormingstheater stopt met mij, er is geen opvolging.

Dat is toch zonde?

Tsja. Aan de ene kant ben ik ontzettend gelukkig met wat we in de Brugse Poort doen, ik vind dat prachtig en sta daar helemaal achter. Ik vind het ook zalig dat het project Bij’ de Vieze Gasten heet, want aanvankelijk hadden we dat een andere naam gegeven, Buurtstation West. Toen was de ingang nog in het straatje tussen die garageboxen, en Sint-Lucas heet zelfs nog met leerlingen die hele gevel geschilderd, met een station en treinen en in het groot ‘Buurtstation Gent-West’. Ha ja, vroeger waren er overal van die buurtstations, vandaar.

Maar De Vieze Gasten zijn natuurlijk een begrip.

Voilà! En dus waren er op een gegeven moment mensen die zeiden: “Maar wat is dat nu toch voor flauwekul, waarom moet dat nu een andere naam hebben? Kunnen jullie niet gewoon zeggen dat dat bij de Vieze Gasten is?” Er is eigenlijk geen mens die nog weet dat dat heel kort anders heette. We hebben enkel nog een paar foldertjes waarop Buurtstation Gent-West staat, da’s alles.

En zo is het collectief inmiddels een volledig Gents initiatief geworden. Maar ik woon sinds ’75 in Zomergem en ik woon daar graag. Ik heb al dikwijls gezegd: indien ik jong was, zou ik er misschien wel over denken om terug naar de stad te komen, maar nu zie ik dat echt niet meer zitten.

Dat kan ik me voorstellen. Je bent intussen ook een deel van het Zomergemse leven.

Dat ook al. Ik zit bijvoorbeeld met een Senegalproject in Zomergem (een project van de lokale Noord-Zuidraad, waarmee hij een paar jaar geleden nog op inleefreis is geweest, nvdr.). Ik ben daar van het allereerste begin bij geweest, mijn hart ligt daar ook. Ik zit er in 11.11.11. en in de Wereldwinkel, ik voel me daar goed. Ook met het domein waarop ik woon, hebben we gigantisch veel geluk gehad. We konden dat indertijd voor ontzettend weinig geld kopen, maar er was daar niets. We hebben dat zelf opgekuist, boompjes geplant, … Ze hebben nu voor het feest van 40 jaar ‘kweetniethoeveel foto’s verzameld, en op die eerste foto’s, zie je ons vergaderen aan een tafel bij ons in de tuin. Mensen zeggen: “Hoe, is dat bij jullie? Maar dat kan toch niet?” Maar dat kan wel, er stond daar dus geen enkel boompje, niks. Nu woon ik daar in een paradijs, maar toen was daar niets! Gebouwen, weide, en verder kale vlakte.

Maar je bent ook echt een deel van Zomergem geworden. Voor zover ik me dat persoonlijk herinner – dat kan een impressie zijn hoor – was er gans in het begin vanuit katholieke hoek behoorlijk wat tegenkanting. Jullie sloegen voor de première, die altijd in Zomergem was, de tent op naast het gebouw van de jeugdbeweging en ik wéét dat er toen bij de leiding gereuteld werd door de pastoor over het feit dat wij met de jeugdbeweging naar jouw voorstelling zouden komen. Dat kón gewoon niet! Jij was toen in elk opzicht ‘Vuile Mong’.

(knikt nadenkend) Ja, ik weet het, dat was overal zo. Je kan dat ook aan jongeren van vandaag nauwelijks nog vertellen wat een andere tijd dat was. Mensen die zeggen dat de wereld niet verandert, weten niet wat ze zeggen. De wereld is onwaarschijnlijk veranderd in die veertig jaar, on-waar-schijn-lijk.
Maar om dus te antwoorden op je eigenlijke vraag: “voel ik me Gentenaar?” dan zeg ik: ik hou van Gent tot en met, ik vind Gent een zalige stad, ik ken de mensen in Gent, ik ken het stadsbestuur. Ik hou van de Gentenaar, ik hou van de humor van de Gentenaar, ik hou van de Brugse Poort, maar ik ben geen Gentenaar, ik ben een Meetjeslander. Geworden, want, zoals reeds gezegd, ik ben West-Vlaming van geboorte.

Dat hoor je dus nog altijd hoor!

Er zijn periodes geweest van niet! De laatste tijd let ik er weer minder op, maar in de tijd in Leuven wílde ik dat zelfs niet, en ze hoorden het dus niet! Dus als ik wil, hoor je het niet. Maar als ik in West-Vlaanderen West-Vlaams probeer te spreken, zeggen ze altijd dat ik Gents spreek. Ik ben verwant met Gent, maar ik ben echt wel een Meetjeslander. Ik voel me geen West-Vlaming meer, in die zin dat ik daar weg ben. Mijn ouders zijn intussen ook gestorven. Mijn broer woont daar nog wel, maar mijn zus woont in Brugge, en mijn roots, ach, dat zegt me niet veel. Ik heb daar in mijn jeugd in een rockgroepje gespeeld, en nu is er iemand die aan het opzoeken is wat er in Veurne allemaal gebeurd is in de jaren zestig: ik moet plots allemaal vragen beantwoorden over vijftig jaar geleden, en ik denk: “Mijn god, mijn god!” (lacht uitbundig). Voor mij is dat afgesloten.
Maar ik vind Gent een zalige stad: net niet te groot, net niet te klein, en dynamisch, … Kijk, ik ga zeer graag een keer met vrienden naar Brugge wandelen. Magda (zijn vrouw, nvdr.) is van Brugge, haar hart ligt daar, maar in Brugge wandelen, dat is zoals in Venetië: je wandelt in een museum. Dat is leuk om eens te doen, maar om daar te wonen? Nee, geef mij dan maar Gent. Gent is dynamisch, ik kan het niet anders zeggen. Dat is altijd al zo geweest, ook toen ik er toekwam. Toen was er een heel ambetant, autoritair en conservatief stadsbestuur, er was een bisschop die nog erger was dan Léonard vandaag, maar de Gentenaar, die laat zich niet doen, die heeft iets van een rebel in zich. Een Gentenaar spot graag met zichzelf. Ik heb altijd gezegd: humor, ja, op voorwaarde dat je ook met jezelf kan lachen. Zelfrelativering, dat is me aangeboren, dat vind ik absoluut belangrijk. Als je jezelf té au sérieux neemt, dan kom je er niet, en een Gentenaar heeft dat van nature. Misschien heb ik wel veel geleerd van Gentenaars: de manier waarop zij zich zonder complexen kunnen blootgeven en met al hun zwakke kanten naar buiten komen, zonder iets weg te steken, ik hou daarvan.

Voilà, de eerste vraag zit erop (lacht opnieuw uitbundig). Ja, ik kan dat niet, kort antwoorden. Daarom ben ik ook een slecht schrijver: ik kan geen voorstellingen schrijven, ik maak mijn voorstellingen al vertellend. Ik vertel en vertel, en iedereen die ik tegenkom weet dat dan: binnen de kortste keren ben ik dingen aan het uittesten. Van pukkels en rimpels bijvoorbeeld heb ik zo gemaakt. Ik ben wel met een groep senioren gaan praten, en met vijftien-, zestienjarigen, maar voor de rest … Iedereen die ik tegenkom, klamp ik aan en dan probeer ik, en dan zie ik aan de gezichten: “Ok, dat zit goed, dit is serieus, dit wordt lachen, dit ga ik houden, dit niet”.

(Origineel geschreven en gepost op Gentblogt)