Hey Koen

Hey Koen

eigenlijk is het belachelijk dat ik je hier Koen noem. Iedereen zei Veek, altijd en overal. En zo zit je ook mijn geheugen, Veek. En ik ben kwaad op je geweest. Kwaad omdat je zomaar doodging. Terwijl we, die keer dat je voor me gekookt hebt en we de hele avond hebben zitten praten, afgesproken hadden dat je ons dit nooit ging aandoen. Dat ik en de rest van je vrienden en familie dit nooit gingen moeten doen.

Ik ben niet meer kwaad, chou. Ik heb intussen gehoord wat er gebeurd is, en ik weet nu dat je er niet zelf een eind hebt aan gemaakt. Toch niet rechtstreeks. Maar ik weet ook dat je op was. Gewoon: op. Je hebt het geprobeerd, al die keren in opname, al die keren in een instelling, vechten tegen de verslaving, tegen je demonen, zoals ze op je afscheidsdienst werden genoemd. Het waren donkere demonen, dat weet ik, en ze waren je trouwe vrienden. Helaas.

Beetje bij beetje namen ze de plaats in van je echte vrienden. Je hield ons sinds corona op een afstand, meer en meer. Ik heb het mezelf kwalijk genomen dat ik niet méér heb geprobeerd, dat ik niet vaker heb aangedrongen. Maar nu weet ik dat je niemand meer toeliet dat laatste jaar, dat je jezelf afsloot, jezelf opsloot met de drank en de demonen.

Het moet eenzaam geweest zijn, chou. Je zag je meisjes doodgraag, maar nam het jezelf kwalijk dat je zo’n slechte vader was. Zelfs in die liefde droeg je een schuldgevoel mee. En toen kwam de dood van Erik. Die klap was de spreekwoordelijke druppel, Veek. Dat hakte er zo ongelofelijk diep in, dat raakte je tot in de kern van je ziel. Je miste hem, chou, met elke vezel van je lichaam. En dat gemis liet een leegte achter die je niet meer opgevuld kreeg, met de beste wil van de wereld niet.

Je was op, lieverd. Ik snap het. We begrijpen het allemaal. Maar dat maakt het verdriet niet minder. Dat maakt ons gemis niet minder. Het enige wat een beetje troost brengt, is het besef dat je nu wel rust hebt. Dat je die demonen een laatste pint hebt gegeven en ze hebt laten vertrekken.

Je vroeg me ooit, zomaar uit het niets, na maanden stilte: “Ziet ge me nog graag?” Mijn onvoorwaardelijke “Ja” was genoeg voor jou om weer even verder te kunnen, zei je.

Het ga je goed, Veek, waar je ook bent. Jij was gelovig, ik ben het niet, maar zelfs ik hoop dat je nu nog onnozeliteiten vermengd met diepe gedachten kan wisselen met Erik.

IK mis je, gij godverdoms stom kalf.

Slaap zacht, kleine meid

Hier zijn geen woorden voor. Ik ga ze dan ook niet schrijven, enkel de feiten.

Manon. 14 jaar. Kanker. Verloren.

En als ik me al zo voel, dan wil ik niet weten hoe haar ouders zich voelen. Mijn hart bloedt…

Dag Granma

Dag Granma!

Ja, ik ben het, Gudrun, Mimi’s dochter. Misschien dat ge mij nu opnieuw herkent, oma, het is zo lang geleden…

Ik weet het, ik heb u de laatste jaren niet meer bezocht, en dat was, om eerlijk te zijn, bewust het geval. Ge waart er niet meer, oma. Toch niet de oma die ik kende en die mij kende, de oma die voor mij gekookte eieren in de roze saus maakte, of van wie ik een puddinkske uit de ijskast mocht nemen. Goh, die oma was natuurlijk al een tijdje weg, al sinds ge verhuisd zijn naar het rusthuis. Maar in het begin konden we nog vrolijk anekdotes ophalen, over de boterspekken van pa, of hoe hij luidkeels protesteerde als ik aan zijn haar zat, maar hoe zijn ogen blonken…

Maar beetje bij beetje heb ik u zien verdwijnen, oma. Ge hebt het natuurlijk nooit gemakkelijk gehad, dat is waar. Ge zijt kort na den oorlog geboren, maar op zich hadt ge daar in Canada relatief weinig last van, denk ik. Maar toen meetje en peetje met u terugkeerden, toen zat ge hier wel in het naoorlogse Vlaanderen. En leerde ge opa kennen, waardoor ge uw job als lerares hebt moeten opgeven. Ge kreegt er wel een schoon huis en een prachtige reeks kinderen voor in de plaats. Alleen heb ik nooit de details gehoord over die vier kinderen die nooit uitgegroeid zijn tot nonkels en tanten van mij: ge hebt er tien gekregen, blijkbaar, maar slechts zes zijn er volwassen geworden.

En toen was er den tweeden oorlog, en werd opa krijgsgevangen in Duitsland. Het moet een keiharde tijd geweest zijn, zeker voor een vrouw alleen. Maar eigenlijk stondt ge niet alleen: er was uw schoonzus Talies. ofte Liesbeth, zoals gij altijd tegen haar zeidt. Ik heb de meest wijze herinneringen aan Talies, zeker als ze haar valse tanden uitdeed: dan lagen wij kleinkinderen altijd te gieren van ’t lachen.

Beetje bij beetje werd uw huis stiller, alleen op zondagavond was het steevast bakske vol met de kinderen en kleinkinderen, en altijd zat er wel den enen of den anderen in uw schof in de keuken te spelen.

En toen kwam uw been. Of liever: ging uw been. Want dat melanoom was zodanig agressief dat uw hele been, tot boven de knie, eraf moest. Het zorgde meteen voor een stevige handicap, al wist ge u met uw kunstbeen en uw looprek best wel te redden. Uw ogen, dat was een veel grotere handicap.

Want beetje bij beetje verkleinde uw zicht. We kennen het allemaal, wij met Cornelisbloed. Of liever nog: Ramboerbloed, want ook uw ma was blind door glaucoom. Ook bij u viel het niet meer te redden, al is het bij de rest van de familie relatief stabiel. We waren het zodanig gewoon: we zeiden “Pasop!” bij een boordje, of als er een kleinen in de weg zat op de mat.
In het rusthuis waren er eerst nog de groteletterboeken, en daarna de leesloep, maar stilaan werden het audioboeken, tot ook dat niet echt meer lukte.

Uw gehoor verdween ook, maar vooral: uw geheugen gaf het op. Dat ge de namen van uw talloze achterkleinkinderen niet meer uit elkaar kondt houden, dat snap ik. Maar soms hadt ge moeite om u te herinneren wie ik was. Tot ge eraan dacht dat ik Annemies dochter was, en dan kondt ge mij thuisbrengen. Meestal ging dat gepaard met dikke tranen, want meteen werdt ge er ook aan herinnerd dat ge uw enige dochter al hadt moeten afgeven. Nee, het leven heeft u niet gespaard, oma.

En toen kwam corona. Ik mocht u niet zien, bijna niemand mocht nog bij u. Eén keer heb ik aan de deur van het rusthuis gestaan, toen corona zo goed als voorbij was, maar toen bleek uw gang twee uur daarvoor afgesloten te zijn wegens alweer een besmetting.

En toen, toen wilde ik u niet meer zien. Want via de nonkels had ik gehoord dat ge zelfs uw kinderen nog met moeite herkende en dat ge absoluut niet meer wist wie de kleinkinderen waren. Ge zoudt mijn stem niet meer herkend hebben, niet meer geweten hebben wie ik was.

En ik, ik wilde u vooral herinneren als een sterke vrouw. Als de warme oma die ge altijd zijt geweest voor mij. Als de oma van de speculoosjes bij de koffie in de keuken, als de oma met de strelitzia’s in de veranda, als de oma met de harige bontsprei op haar bed.

Het spijt me, oma, dat ik niet meer op bezoek ben geweest. Ge zoudt het toch niet meer geweten hebben. Maar als ge zijt waar ge altijd rotsvast hebt geloofd dat ge zoudt zijn, doet dan de groeten aan opa. Geeft hem nen dikke kus van mij, en roefelt ne keer door zijn haar.

En ge weet dat we u niet gaan vergeten, ook al zijt gij ons gaandeweg, beetje bij beetje vergeten. Dat is niet erg, oma: dat is het leven.

Dikke kus.

 

Het ga je goed, Chantal!

Chantal is een deel van ons leven geworden. Chantal, dat is de kuisvrouw die op dinsdag en donderdag ons huishouden even overneemt, in de vakantie de kinderen uit bed zet, zorgt dat de vuilbakken buiten staan, de planten water hebben, de katten een extra stokje krijgen en eigenlijk gewoon gans ons huis proper houdt.

Chantal, die komt al sinds ik hoogzwanger was van Merel, dus een kleine twaalf jaar. Elke week twee keer, trouw op post, tenzij een week of twee in augustus en een paar maanden toen de knie het niet meer deed.

Chantal, diezelfde Chantal, is nu 60 geworden en gaat met pensioen. Meer dan oververdiend, het is ook op. De andere knie wil niet meer, de rug doet ook lastig en de koppijnen zijn niet meer te tellen. Niet dat je dat zag aan de kwaliteit van het schoonmaken, daar is ze veel te trots en te koppig voor.

Maar Chantal, onze Chantal, we gaan ze missen. Ja, er komt een andere kuisvrouw, maar dat zal nooit meer hetzelfde zijn. Want gaat die nog willen koffie drinken met mij en een klapke doen bij een koekske? Over de dochter en de twee kleindochters, over Marc, over het nieuwe huis in Laarne, over de hond van de dochter, over de vakanties, over… alles, eigenlijk.

Chantal, geniet er maar van. Ge hebt het verdiend, echt waar. Maar dat neemt niet weg dat wij u liever nog wat zouden houden. Zo nog een klein beetje, zo. Zo een jaar of 12 extra. Ja toch?

Haven: Dank

Een tijdje geleden kregen we het nieuws: de larp Haven stopt ermee! We zaten in zak en as: met de Vossen hadden we daar behoorlijk wat in geïnvesteerd en voor onze jongste Vos net zijn kostuum afgewerkt. Tsja…

Maar we begrijpen het ook: het team had het sowieso al moeilijk na de dood van kopman Erik, en door alle mogelijke persoonlijke problemen bleek het te moeilijk om een dergelijk project te blijven draaien. Want mispak je daar niet aan: er kruipt gigantisch veel werk in, in zo’n weekend.

We speelden het bijzonder graag, onze Akata, en ik ga het ook bijzonder hard missen. Maar vandaag en morgenvoormiddag mogen we nog spelen. Nog één keer de bizarre wereld met Bahadur, de speciaal ontworpen taal Eshki Ganu waar wij allemaal zot van waren, de faunporno, de problemen met de andere volkeren…

Dus ja, met alle plezier de uitgebreide schmink nog een laatste keer op ons toot, gegiechel met de dames onder elkaar en vooral ook toch nog een mysterie proberen oplossen.

We gaan ervoor, en we zijn de organisatie ongelofelijk dankbaar voor de voorbije evenementen.

Hey ma

Hey ma

het was een stralende dag vandaag, vindt ge niet? Ik heb genoten van het fietsen en van de zon op mijn vel. Gij zoudt buiten gezeten hebben voor uw koffie, dat weet ik, en koppig geweigerd hebben om u in te smeren. Uw oud vel verbrandde niet, zeidt ge altijd. En ge zoudt waarschijnlijk ook uwe velo gepakt hebben en een toerke gereden hebben. Misschien tot aan het sas, om dan efkes van de avondzon te kunnen genieten op uw favoriete bankske daar aan het water. Want ja, daar is ’s avonds nog zon en bij u thuis niet.

Weet ge, de klimrozen beginnen bijna te bloeien. Ik heb het daar altijd lastig mee. Het is vandaag zes jaar geleden dat ik voor het laatst uw hand heb vastgehouden, dat ik een laatste zoen op uw voorhoofd heb geduwd. Zes jaar geleden dat ons pa uw trouwring aan zijn pinkske schoof en uw verlovingsring aan mijn vinger. Ik draag hem sindsdien constant, ma, gelijk gij altijd deed. Ik kijk er nog alle dagen naar en ik vind hem nog altijd prachtig. Just gelijk gij.

Ik mis u, ma. Maar het leven gaat voort. Zes jaar geleden, twee dagen voor uw lijf het opgaf, vierden we Wolfs plechtige communie. Vandaag heb ik het kaartje gemaakt voor Merels lentefeest. Ge zoudt zo trots geweest zijn op mijn kinders, ma. Wolf bijna afgestudeerd aan ’t middelbaar en van plan een ingenieur te worden. Kobe nog steeds zijn eigenwijze zelf en een kop groter dan u. En Merel, echt serieus, ge zoudt ze willen opeten hebben. Bijna naar het middelbaar en een ongelofelijk fijn kind. Ze missen u ook, ma.

Ik wou dat ik nog één keer kon bellen, ma. We zouden verzekers minstens twee uur aan de telefoon hangen, gewoon omdat ik u alles zou willen vertellen. Over mijn werk, over mijn rug, over de kinders en hoe fantastisch die zijn, over mijnen hof en de bloemen en de fotoshoot voor Merel in den hof van Marc en Annemie en over de ezels daar, over de droogte en over de aardbeien die zo goed aan het groeien zijn en over Barts nieuwen auto en over mijn kleedje en over…

Ik mis u, ma. Al zes jaar…

Afscheid van mijn motor…

Deze morgen is er een klein stukje van mijn hart afgebroken, en ik denk niet dat het nog kan geplakt worden…

Bart, een bevriend larper, is namelijk mijn motor komen ophalen. Ik had eerder een motor dan een auto, ik heb er als student een vakantiejob voor gedaan en reed rond op mijn 21ste, altijd met hetzelfde model, een Suzuki Savage. Dat is een kleine, lage chopper, 652 cc, riemaandrijving, luchtkoeling, een heerlijk ding om mee te rijden.

Ik heb met een hoop mannen van toen middelbare leeftijd in Zomergem een motorclub opgericht, MC Arapaho, en reed als eenentwintigjarige met hen mee op zondagse toer. Secretaris was mijn functie en ik heb me er echt mee geamuseerd.

Ik ben met het ding ooit naar Parijs gereden, enfin, naar Jouy-en-Josas bij Versailles, waar een goede vriendin destijds werkte, en we zijn samen gaan cruisen op de Champs Elysées.

De laatste jaren voor mijn rugprobleem reed ik al niet vaak meer: ik moest te vaak kinderen of boodschappen meenemen of andere dommigheden, en om naar school te rijden op een mooie zomerdag nam ik dan liever de fiets. Dat scheelt een pak in kledij, namelijk. De regels zijn ook enorm verstrengd, en terecht: ik heb nog gereden met sandaaltjes, shortje, bustier en jawel, lederen handschoentjes, in mijn magere en leniger studentenjaren.

Sinds mijn rugongeluk in 2017 stond hij stil, die motor. Bart reed ook al niet meer, sinds hij zelf zijn knie om zeep had geholpen door ermee te vallen. Ik kreeg het echter niet over mijn hart om hem weg te doen, dat betekende het definitief afsluiten van een stuk van mijn jeugd, een stuk van mijn vrijheid, een stuk van mijn wilde haren.

Maar het ding stond op den duur in de weg, en die rug gaat toch nooit meer beter worden. Ik mag er niet meer op rijden, het geeft me te veel schokken. En dus heb ik van mijn hart een steen gemaakt en heb hem weggegeven. Kon ik hem verkopen? Goh, wellicht wel, maar dat wilde ik niet.

Bart is hem komen ophalen, omdat hij stelde dat het ding gewoon wat extra liefde nodig had. Dat is ook zo: hij staat vier jaar stil, zit onder het stof en vuil, de leidingen moeten gekuist worden, maar vier jaar geleden reed hij wel nog prima, met nieuwe banden en al.

Ja.

Het deed pijn om mijn motor te zien vertrekken. Maar ik weet dat hij in goede handen is.

Ik ben officieel een ouwe taart nu.

Zucht.

Dagje Ronse en Kruishoutem

Vandaag had Nelly ons uitgenodigd om, zoals de traditie het wil, samen te gaan eten voor Allerheiligen. We pikten haar op in Triamant en reden naar ’t Konijntje, waar het sowieso altijd goed is. De menu hadden we nog niet echt vastgelegd, ik ging voor een ronduit fantastische salade met eendenlever, gerookte eendenborst en geconfijte borst en daarna een wildstoofpot met frietjes. En ik heb echt, echt te veel gegeten, eigenlijk had ik al zo goed als genoeg met het voorgerecht.

Tussendoor ging ik met Merel eventjes de cache oppikken die aan de ingang van ’t Konijntje lag.

Wolf was niet mee, die zit met Arwen en haar familie ergens in de bossen in Nederland.

Na de maaltijd reden we met zijn allen naar het kerkhof in Kruishoutem. Het had net behoorlijk hard geregend en Nelly zag het dan ook niet zitten om mee uit te stappen. Ik heb dan maar wat foto’s getrokken en hallo gezegd tegen Jeroom voor haar, en tegen bompa.

En toen wilde ze perse nog naar Staf. Ik snap dat wel, maar na afloop was ze doodop, en dat is niet te verwonderen natuurlijk: ik was er zelf ook al moe van.

Maar al bij al was het een fijne familiedag, eentje waar we er het afgelopen jaar veel te weinig van gehad hebben.