Nanowrimo

Jawel, we zijn er geraakt!!!

Anne, Vicky, Jan en ik hebben deze maand meer dan 50.000 woorden bij elkaar geschreven, en al bij al nog zo slecht niet ook, denk ik!

Wil je de kortverhalen (eentje per dag, dus in totaal 30 stuks) nalezen, dan kan je ze vinden op Everything is a Story, onder Kat bijt vrouw.

En eigenlijk ben ik best wel trots, ja.

Mélanie

Zevende en laatste verhaal (wat mij betreft toch) in ons novembers schrijversverhaal, ofte Nanowrimo. Jan heeft verder gedaan op mijn vorige verhaal, en ik heb daar dan maar weer een stukje aan de zijkant bijgeplakt.

Het verhaal kan op zich staan, maar het is wel leuk als je eerst dus de vorige verhalen leest.

Mélanie

Mélanie wasemde op het wijnglas in haar handen en veegde de laatste sporen van een waterdruppel weg met haar handdoek, voor ze het glas op het rek zet. Zuchtend nam ze het volgende, hield het tegen het licht, en herhaalde dan mechanisch de handeling die ze bij het vorige, en het dozijn daarvoor, ook al had uitgevoerd. “Zo’n afwasmachine spaart misschien wel tijd, en is vooral een zegen voor je handen, maar je blijft toch werk hebben met de glazen,” dacht ze. “En daar kunnen alle reclames voor ‘vaatwasproducten’ geen barst aan veranderen, wat ze je ook proberen wijs te maken. Kristalhelder, het zal wel!”

Haar shift zat er bijna op voor die avond. Het was niet echt haar favoriete job, zo achter de bar van een café staan, maar het was werk, en ze kon er van leven, en dat was het belangrijkste. Op haar leeftijd mocht ze niet meer kieskeurig zijn, had ze gemerkt. De meeste bedrijven wilden iemand van 47 niet meer in dienst nemen, ze kostte gewoon te veel. Trouwens, ze mocht dan wel heel haar leven een goede secretaresse geweest zijn, met lovende aanbevelingsbrieven, van de allernieuwste technologieën was ze niet meer zo goed op de hoogte, en het ging ook allemaal zo vlot niet meer om nieuwe dingen aan te leren, moest ze in alle eerlijkheid toegeven. Uiteraard kon ze met een computer werken, en een tekstverwerker als Word had niet echt veel geheimen meer voor haar. Haar typsnelheid zat boven het gemiddelde van een secretaresse (was ze ooit via een testje op het internet te weten gekomen) en koffie zetten kon ze als de beste. Maar toen haar bedrijf een nieuw boekhoudingsprogramma had ingevoerd, om daarmee te kunnen besparen op de personeelskosten voor een fulltime boekhouder, was haar dat bijzonder zwaar gevallen. Ze had uiteraard de volledige uitleg gekregen, en het echte boekhoudingswerk en opmaken van balansen en zo was niet voor haar, maar toch. Het was een paar keer gebeurd dat ze een fout had gemaakt bij het opslaan van een halve dag werk, en ze was al haar ingevoerde gegevens weer kwijt. Uit eerlijke schaamte had ze dan het werk ingehaald na haar uren, zonder daarvoor betaald te worden. Haar baas had het trouwens nooit geweten, maar vermoedde wellicht toch wel iets. Het was een hele goeie baas geweest, dat wel. Ze had hem altijd graag gehad, en vice versa. Niet dat ze daarmee iets bedoelde hoor! Zij mocht dan misschien wel een ouwe vrijster zijn die er eigenlijk toch behoorlijk goed uit zag voor haar leeftijd, hij was getrouwd en dat had ze altijd gerespecteerd. Hijzelf had ook nooit avances gemaakt, daar niet van.

Drie jaar geleden was het verkeerd beginnen gaan. De markt veranderde, en het bedrijf draaide minder goed. De directeur (haar baas) had er nog alles aan proberen doen: er werd bespaard op personeel, er werden slimme investeringen gedaan met een langetermijnvisie, een paar lokalen die al een tijd leeg stonden, werden opgefrist en verhuurd aan een zelfstandig ondernemer, maar helaas… Na 23 jaar dienst werd ze bedankt voor haar trouw, en samen met haar alle andere personeelsleden. Het bedrijf was failliet. Ze was er het hart van in, zoiets laat je niet zomaar achter.

Ze bleef even staan met een glas in haar handen. “Wat zou er geworden zijn van de baas?” mijmerde ze. Ze had nooit meer iets van hem gehoord. “Hij vond het zo vreselijk erg dat hij ons moest ontslaan, de laatste paar maanden had hij zichzelf niet eens loon uitgekeerd om het nog te kunnen rekken. Arme man… Ik denk dat hij zich gewoon schaamde…”

Met een zucht zette ze het glas in het rek. Dat was meteen ook het laatste, ze kon beginnen met de machine weer op te vullen. Bierglazen waste ze wel met de hand, maar de rest werd minder vaak gebruikt, vandaar.

Intussen stond ze toch ook al weer twee jaar hier achter de bar. Ze was er eigenlijk stomweg ingerold. Ze had wel overal gesolliciteerd, stond zelfs ingeschreven in meerdere interimkantoren, maar veel respons kreeg ze niet. Tsja, haar curriculum was nu ook niet direct indrukwekkend te noemen. Ervaring zat, ja, maar dat vroeg dus ook een geldelijke compensatie, en al die jonge dingen konden veel beter met de computer overweg dan zij, kostten veel minder, en waren meestal ook aangenamer om naar te kijken. Alhoewel… Terwijl ze een paar vuile koffiekoppen nam, keek ze even in de barspiegel. Zelfs op haar 47ste had ze nog steeds maatje 38, en haar korte kokette kapsel liet geen enkel grijs haartje zien. Geverfd, uiteraard, maar dat maakte niks uit, toch? Ze trok even haar korte rok recht, controleerde haar nylons, en duwde even haar boezem op zijn plaats. Yup, ze was best wel tevreden met haar spiegelbeeld. Iemand had haar ooit het prototype van de kokette Parisienne genoemd, en daar was ze nog steeds apetrots op.

Soit, die bewuste avond was ze met een paar vrienden iets gaan drinken, in het dichtstbijzijnde café, en dat was dit dus geworden. Ze zaten geanimeerd te kletsen, en waren lang niet de enige klanten. Er hing een gezellige drukte, en de sfeer zat er goed in.

Tot plots, voor het hele café: “Het kan me niet schelen, ge kunt ze kussen! Tu m’emmerdes! Ik blijf hier geen minuut langer!”

Uiteraard waren de gesprekken overal stilgevallen, en keek iedereen verbaasd naar de bar. Blijkbaar zat er iets meer dan behoorlijk scheef tussen de bareigenaar en zijn dienster. Zij, blondgelokt en hooggehakt, smeet met bijzonder veel gevoel voor drama haar dienstersschort in zijn gezicht, nam een paar glazen en smeet die eveneens in zijn richting – het geklingel van het brekende glas deed de klanten ineenkrimpen – draaide zich met nog meer pathetiek om, en stevende op de buitendeur af. Ze rukte de deur open, draaide zich nog even naar hem toe, stak haar middenvinger op naar hem en kuste het topje ervan, en gooide de deur met al haar kracht achter zich dicht. Als een levensgroot cliché viel de kader naast de deur naar beneden, maar niemand durfde te lachen. Alleen Julien Clercq blèrde onverstoorbaar verder over zijn Hélène.

Alle blikken gingen nu van de deur naar de man achter de toog. Die stond met grimmige blik en gekruiste armen naar de deur te staren, herpakte zich, en zei luid voor het ganse café: “Voilà, daar zijn we dan ook tenminste weer van af! Salope! Tournée generale!” Onmiddellijk kwamen de tongen weer los aan alle tafeltjes, en de gesprekken werden hernomen. Mélanie en haar gezelschap hadden het tafereeltje hoogst vermakelijk gevonden, en waren nu aan het fantaseren wat er precies zou gebeurd zijn tussen die twee.

“Hij kon natuurlijk zijn handen niet thuishouden, en zij had er genoeg van!”
“Maar nee, je ziet toch zo dat zij dat niet erg zou gevonden hebben, zo’n blonde bimbo! Wedden dat ze had ontdekt dat hij nog een ander had?”
“Môh, heb je die gast zijn kop al eens goed bekeken? En ‘t is niet alsof de mensen in de horeca nog veel sociaal leven hebben. Wanneer zou hij er nog een andere koeketiene op na moeten gehouden hebben?”
“Maar dat kan toch? Hij is in de voormiddag niet open, en dan zijn zo van die huisvrouwtjes die hun rijke maar hardwerkende man toch niet veel zien, net thuis! Ja, dat zal het wel zijn: hij had er nog een jong ding bij!’”
“Wie zegt dat het om een amoureuze affaire ging? Misschien had hij haar gewoon te weinig uitbetaald, of haar loon te laat gegeven, of alle gebroken glazen en flessen wijn die ze zelf had opgedronken, afgehouden.”
Zo waren ze nog even doorgegaan. Tot er plots een lichtje opging bij Mélanie. “Wacht even,” zei ze tot haar tafelgenoten, “ik ben direct terug. Ik ga even iets proberen.”

Ze had zich rechtgesteld, even haar handen door haar haar gehaald, en was op de uitbater afgestapt. “Bonsoir, monsieur. Als ik het goed heb, zit u acuut zonder dienster. Ik weet niet of u het liever allemaal alleen doet, maar anders wil ik best wel inspringen. Ik ben momenteel toch op zoek naar werk. Het bedrijf waar ik werkte als secretaresse is failliet gegaan, en ik heb nog niks anders gevonden. De late uren storen me niet: ik heb geen vriend, en ook geen kinderen. Wat denkt u?”

De man had eerst niks geantwoord, maar haar even van top tot teen gemonsterd.

“Kan je een pint tappen?”
“Nee, maar als u het me voortoont, zal ik het snel leren. En wijn uitschenken en koffie zetten, daar heb ik jarenlange ervaring mee.” Ze lachte.
“Je directheid bevalt me wel. En ja, ik heb echt wel iemand nodig. Kan je nu meteen beginnen?” Toen ze grijnzend ja knikte, vervolgde hij: “Haal dan maar een stoffer en blik uit de berging, en ruim dat gebroken glas op, dan lopen we het niet overal rond. We bespreken de details straks wel.”

Ze wierp een triomfantelijke blik naar haar vrienden, en verdween door de deur achter de toog.

Dat was dus dik twee jaar geleden. Ze had gedacht dat ze het maar even ging doen, dat café houden, tot ze opnieuw een bureaujob had gevonden. Ze had echter de ene desillusie na de andere ontgoocheling opgelopen. En dus stond ze nog steeds hier, en had ze er zich al lang bij neergelegd dat ze dit nog wel een tijdje ging doen. Roland was tevreden over haar, en hoewel het niet schitterend betaalde, had ze absoluut geen klagen.

Wat ze wel nog steeds deed, was achtergronden fantaseren bij de flarden gesprek die ze opving. Of de relatie tussen de klanten onderling proberen te bepalen. Soms kreeg ze hilarische invallen, en zat ze zelf te grinniken. Of had ze al een gans scenario in haar gedachten, en bleek dat door één of ander gebaar of woord compleet in duigen te vallen, waardoor ze zelf moest lachen.

Soms waren bepaalde situaties overduidelijk, en kon ze bijna letterlijk de woorden aanvullen. Zoals dat jonge koppeltje dat vanmiddag zat te glunderen aan een tafeltje. Hij had een glas wijn besteld, zij wilde dat ook doen, maar veranderde toch naar een glas water. Ze hadden de hele tijd in elkaars ogen zitten kijken en elkaars handen vastgehouden over de tafel heen, en af en toe had zij een hand op haar buik gelegd. Veel uitleg had zoiets niet nodig, toch?

Of neem nu die twee koppels daar samen aan de tafel in de hoek. Er hing een overduidelijke spanning, en de oudere heer keek schuldbewust, maar leek luchtig te praten. De dame aan zijn zij was vreselijk zenuwachtig en zat te schuiven op haar stoel, terwijl het meisje aan de andere kant van de tafel haar ontzet aankeek, en verwijtende blikken in de richting van de oudere man wierp. De jongeman die blijkbaar bij het meisje hoorde, zat er een beetje bij voor spek en bonen, zo te zien. Als je dan nog in rekening bracht dat het meisje en de man behoorlijk wat gemeenschappelijke trekken hadden, dan was het verhaal ook snel in elkaar gepuzzeld, vond Mélanie.

Ondertussen was ook de vaatwas opgevuld, tussen het brengen van de bestellingen van de klanten door. Ze keek even op haar horloge.

“Roland, het is elf uur. Kan je het verder alleen af vanavond?” Hij knikte. “Ga maar. Ik zie je morgen dan wel weer, ok? Bonne nuit!”

Ze nam haar jas van de kapstok in de berging, stak nog even haar hand op naar Roland, en ging naar buiten. De koppels in het café was ze al lang weer vergeten.

Murphy

Verhaal nummer zes van mijn hand voor Nanowrimo, geschreven op een dik uur omdat ik vergeten was dat ik vandaag moest schrijven, ipv morgen. De vorige verhalen, waar dit verhaal op aansluit, vind je op Everything Is a Story.

Murphy

Ongeduldig keek Annelies op haar horloge. De tijd kroop voorbij. Toch gek, hoe op sommige momenten de tijd gewoon voorbij vliegt en je niks liever zou willen dan dat hij blijft stilstaan, en hoe je op andere momenten hem een schop zou willen geven om het te doen vooruitgaan.

In een station had ze al helemaal dat gevoel. Meestal kwam ze op het laatste nippertje toe, en rende ze als een gek door de gangen, de trappen op, om dan hijgend op het perron de conducteur aan te klampen en hem te zeggen dat ze geen tijd meer had gehad om een ticketje te kopen. Als ze daarbij niet vergat haar charmantste glimlach boven te halen, dan moest ze meestal geen toeslag betalen. Die paar minuten dat ze dan aan het rennen was, leken wel voorbij te flitsen. Als ze dan, wat ook wel eens gebeurde, toch de trein had gemist, dan duurden de 24 minuten tot de volgende trein wel weer een eeuwigheid. Dan begon ze doorgaans te ijsberen over het perron, puur uit balorigheid. Of ze bestudeerde, bij gebrek aan ander leesvoer, de uurregelingen die ze eigenlijk absoluut niet nodig had, maar die daar toch hingen. Een vriendin had haar wel eens gezegd dat het een zalige bezigheid was om in het station te zitten kijken naar de aankomende en vertrekkende mensen, maar daar was ze op zo’n moment absoluut niet relaxed genoeg voor, en ook veel te geërgerd.

Ook vandaag stond ze zich te ergeren. Het was eigenlijk haar eigen schuld: compleet tegen haar gewoonte in, was ze veel te vroeg in het station. Maar thuis had ze zich toch maar zitten opjagen en opjutten, en de spanning was haar uiteindelijk te veel geworden. Ze wou trouwens ook geen risico nemen: stel dat ze onderweg naar het station ergens in een onverwachte file verzeilde? Of dat er een ongeluk was gebeurd of onaangekondigde werken werden uitgevoerd, zodat ze te laat zou arriveren in het station? Het resultaat was dat ze nu meer dan een half uur zoek te brengen had in datzelfde centrale station. Ze kon natuurlijk een krant kopen, maar daar was ze veel te ongedurig voor. En op haar eentje een koffie drinken, dat zag ze ook niet zitten. Niks zo zielig als eenzame mensen boven een koffie in het stationsbuffet, vond ze.

Dus liep ze maar wat rond. Las alle affiches rondomrond een keer of tien. Bekeek de passerende mensen, en concludeerde dat er toch rare vogels rondliepen in deze wereld. Ergerde zich aan lawaaierige tieners met veel te luide Ipods. Ergerde zich nog meer aan een stel bleirende kleuters en hun apathische moeders die verveeld een sigaret rookten. Keek een keer of driehonderd op haar horloge. Kwam tot de vaststelling dat de boeketten in de stationsbloemisterij gigantisch duur waren voor de armetierige kwaliteit die werd geboden. Moest glimlachen om de idiote titels en de nog idiotere foto’s op de stationsromannetjes. Moest lachen met die benaming.

En intussen tikten de minuten tergend langzaam weg. Haar trein zou aankomen om 14.33u. Nog zestien minuten, en dan zou ze haar eindelijk zien. Eindelijk. Ze had er al immens lang naar uitgekeken. Ze hadden er uren over gepraat, via Skype en via chat. Een enkele keer had ze zelfs haar telefoon genomen en even naar New York gebeld, maar dat was zo’n kostelijke grap dat ze dat niet vaak had gedaan. Ze stuurde wel geregeld tekstberichtjes. Ook die waren niet echt goedkoop, maar ze kwam dan tenminste niet in de verleiding om maar te blijven praten, of te blijven luisteren naar Roberta’s stem. Want die zachte, melodieuze stem met dat vreselijke Amerikaanse accent, daar kreeg ze maar niet genoeg van.

Het was intussen al… Ze moest even denken. Zeven jaar? Yup, zeven jaar dat ze Robby kende. Op een avond had ze zelf met een paar vrienden onnozel zitten doen aan de computer. De jongens waren ingelogd op een gothic chatsite van New York, en deden zich voor als een knappe zeventienjarige blondine. Hun succes was onvoorstelbaar. De eerste oneerbare voorstellen waren binnengelopen binnen de paar minuten, en zij hadden zich een breuk gelachen. Maar de chatsite had haar geïntrigeerd. Zelf nogal gothic zijnde, was ze een paar dagen later opnieuw ingelogd, deze keer onder een eigen pseudoniem, en zonder idiote verzinsels. Er zaten immense poseurs op, en een hoop would-be goths die alleen maar over vampiers en kerkhoven konden leuteren, maar er zaten ook een aantal mensen op zoals zijzelf. Fijne mensen met een gotische inslag, die gewoon gelijkgestemde zielen zochten om gezellig mee te kletsen en onnozel te doen. Robby was één van die mensen geweest. Jong, enthousiast, en met een enorme geldingsdrang, dat wel. Maar tegelijk ook bijzonder gevat, humoristisch, en heerlijk absurd. Net het type waarmee zij overeenkwam.
Sindsdien keerde ze geregeld terug naar de NYC Goth Chat, vond er telkens dezelfde mensen om mee te praten, en genoot daar intens van. Maar telkens ze zag dat Robby ingelogd was, sprong haar hart op. She-Devil bleef toch haar favoriete gesprekspartner, en dat bleek omgekeerd ook het geval te zijn. Na verloop van tijd begonnen ze echt af te spreken wanneer ze elkaar zouden treffen in de chat, en gingen dan doorgaans meteen op privéchat over. Af en toe verwaterde het een beetje, maar na een tijdje flakkerde hun vriendschap dan toch weer op.

Toen het Robby’s verjaardag was, had ze de telefoon genomen en haar verrast met een gezongen Happy Birthday. Robby was compleet overrompeld door het gebaar, en vond dat ze een ongelofelijk lieve stem had en een heel grappig accent. Bij nader inzien moet het toen geweest zijn, dat ze besefte dat ze verliefd aan het worden was. Annelies had het altijd wel geweten: niet alleen jongens konden haar hart sneller doen slaan, ook meisjes hadden altijd al een zekere aantrekkingskracht op haar uitgeoefend. Alleen waren het tot hier toe altijd exemplaren van het mannelijke geslacht geweest, die haar hart hadden veroverd. Puur toeval, wellicht.

Eerst had ze zichzelf gek verklaard. Hoe kon ze nu in hemelsnaam verliefd worden op iemand die ze nog nooit had gezien? Met wie ze enkel schriftelijke conversaties had gevoerd? Ok, die gesprekken duurden soms uren, en ze vertelden soms de meest intieme geheimen aan elkaar, maar dan nog. En toch voelde het aan alsof ze elkaar door en door kenden. Ze voelde zich bijzonder comfortabel in gesprek met Robby, en omgekeerd voelde ze ook dat Robby haar compleet vertrouwde.

Na een paar jaar was Skype opgekomen, en daarmee de mogelijkheid om ook effectief met elkaar te kunnen praten, zonder dat het stukken van mensen moest kosten. Ze had het programma altijd opgezet, en keek uit naar het moment dat Robby online kwam. Die zes uur tijdsverschil maakten toch echt wel wat uit. Wanneer Robs van haar werk thuiskwam, was het hier al middernacht. Veel tijd bleef er dan niet over om te praten, want Annelies moest wel de volgende dag zelf werken. Gelukkig hadden ze de weekends nog, en kletsten ze dan uren aan een stuk, als het even kon.

Langzaam was uiteraard ook het plan gerijpt om elkaar te ontmoeten. Eerst bijzonder aarzelend, daarna steeds enthousiaster. Alleen de prijs was een struikelblok gebleken. Een ticket New York-Brussel was niet goedkoop te noemen, zeker niet als je eenkamerappartementje al zowat je halve loon opsoupeerde. Waarom Annelies dan zelf niet naar ginder vloog? Ze mocht het niet gedroomd hebben, ze voelde zich al flauwtjes worden bij de gedachte aan een vliegtuig alleen al. Dat was trouwens ook de reden dat ze nooit iemand ging ophalen in Zaventem: de luchthaven alleen al maakte haar misselijk. En Robby had er niet van willen weten dat zij een deel van het ticket zou betalen. Dat kon Annelies wel begrijpen: ze zou zelf ook veel te trots zijn om dat te aanvaarden van een ander.
En dus had het zeven jaar geduurd voordat Robby uiteindelijk een ticket had gekocht om haar op te zoeken. Eindelijk!

Annelies ijsbeerde door het station. Nog dertien minuten. Goh, die tijd schoot toch echt maar niet op he! Eigenlijk was ze zenuwachtig om Robby te ontmoeten. Wat zou ze doen? Op haar aflopen en knikken? Een knuffel geven? Of alleen maar een handje? Of, zoals in alle romantische films, op haar toelopen en haar gepassioneerd kussen? Ze hadden afgesproken in de centrale hal, maar Annelies was van plan naar het perron te gaan en haar daar al meteen op te halen. Herkennen zou geen enkel probleem zijn, na de vele foto’s die gestuurd waren en videochats die ze gevoerd hadden. Ugh, toch wel awkward, de hele situatie. Nog twaalf minuten en ze zouden elkaar zien. Als die verdomde trein maar geen vertraging had.

En toen werd ze abrupt uit haar getob gehaald. Plots gingen alle sirenes in het hele station af, een oorverdovend geblèr, terwijl een geagiteerde stem door de luidsprekers boven het lawaai uit omriep: “Aandacht, aandacht, dit is geen oefening! Er is een bommelding binnengelopen, gelieve het station te ontruimen en u rustig naar buiten te begeven! Er is geen reden tot paniek, gelieve rustig te blijven. Alle binnenkomende treinverkeer wordt omgeleid naar stations in de buurt. Aandacht, aandacht!” En toen begon de hele boodschap opnieuw.

“Nee!” dacht Annelies. Ze ging Murphy en die hele wet van hem nog eens vermoorden! En toen sloeg de paniek toe. Waar ging Robby’s trein naartoe? Hoe ging ze dat proberen uitvissen? En Robby’s GSM zou wellicht niet bruikbaar zijn hier, wegens ander soort netwerk en zo. En ze sprak niet eens Nederlands!

Annelies bleef aan de grond genageld staan, en werd prompt omvergelopen door een gejaagde man die zich niet eens verontschuldigde. Om haar heen brak de chaos uit, en mensen liepen in paniek naar de uitgang. Het was pas toen een agent haar bij haar schouders vastpakte en sommeerde naar buiten te gaan, dat ze weer in beweging kwam. Haar GSM had ze in haar hand, en ze keek niet eens waar ze liep, zo gefixeerd was ze op dat toestel.

“Komaan, bel dan, bel dan toch!”

Ze liet zich gewillig meevoeren in de haastige mensenstroom tot een eind ver op het stationsplein, zonder haar ogen van het toestel af te halen. En toen ging de beltoon. Na een halve nanoseconde had Annelies al de knop ingedrukt.

“Yes?”

“Honey?” Een warme stem klonk geruststellend dichtbij

Met een zucht viel alle spanning van haar af, en maakte plaats voor een brede glimlach. Het kon haar niet schelen waar ze Robby zou moeten oppikken. Het belangrijkste was dat ze hier was. Hier. En weldra in haar armen. Eindelijk. En Murphy kon de boom in.

Casablanca

Verhaal nummer vijf in het kader van Nanowrimo.

Om dit verhaal te kunnen volgen, moet je eerst het verhaal van Vicky lezen, en dan dat van Jan. We hebben er een echt vervolgverhaal van gemaakt, deze keer. Benieuwd of dit het einde is, of dat Anne er nog een stuk aan breit.

Casablanca

De rest van de week ging tergend langzaam voorbij. Frédéric had elke avond gebeld, en hoewel het soms een kort gesprek was, had ze er telkens gigantisch naar uitgekeken, en meer nog, er telkens een gevoel aan over gehouden alsof ze op wolkjes zweefde.

Zelfs op het werk kon ze zich moeilijk concentreren, en haar collega had haar al al lachend gevraagd of ze soms verliefd was. Stefanie had niet geantwoord, maar was rood geworden tot achter haar oren, en de collega was in de lach geschoten en hoofdschuddend was ze terug naar haar eigen bureau gegaan.

Stefanie kon er inderdaad niet langer omheen: ze was hopeloos, hals over kop stapelverliefd geworden op de date die haar moeder voor haar had uitgezocht. Ergens wilde ze dat ook helemaal niet: ze wilde verliefd worden op iemand van haar eigen keuze, niet iemand die haar opgelegd was door haar ouders, en die meteen ook goedgekeurd zou zijn voor verderzetting van het geslacht. Anderzijds was het ook te mooi om waar te zijn: ze zou voor een keertje niet moeten vechten tegen haar ouders, en ingaan tegen alle gevestigde waarden en tradities die een titel met zich meebracht, als ze met Frédéric zou trouwen.

Oeps, nu ging ze plots wel al heel ver in haar gedachten! Heh, ze hadden nog niet eens een echte kus uitgewisseld. Stefanie betrapte zich erop dat ze zich gedroeg als een zestienjarige bakvis. Maar om eerlijk te zijn kon ze zich niet herinneren dat ze al ooit zo verliefd was geweest. Uiteraard had ze al verschillende liefjes gehad, maar echt serieus was dat nooit geweest. Toch niet zoals nu…

Frédéric had haar gisteren gevraagd aan de telefoon of ze zin had om dat weekend opnieuw af te spreken in Parijs. Hij wilde haar ook dolgraag opnieuw zien, had hij gezegd. Haar hart had spontaan een tel of drie gemist, en achteraf was ze er zeker van geweest dat ze al té gretig en te snel “Natuurlijk!” had geantwoord.

Ze had het niet eens echt gevraagd aan haar moeder, eigenlijk meer gewoon de mededeling gedaan. Moeder had nogal afwezig gezegd dat het goed was, maar dat ze dan wel de Thalys moest nemen, want zij had zelf de limousine nodig dat weekend. Stefanie had eigenlijk veel meer een enthousiaste reactie verwacht, toch voor zover maman ooit enthousiast was over iets. Een paar ironische opmerkingen had ook gekund natuurlijk, maar zelfs die waren er niet gekomen. Haar vader was op kantoor geweest, en ook ‘s avonds had ze hem al een tijdje niet meer gezien, hij had nogal wat vergaderingen de laatste tijd. Het was duidelijk dat moeder zich zorgen maakte, en Stefanie had een vermoeden waarom. Ze probeerde die gedachten te verdringen, en moeilijk was dat niet: ze hoefde maar even aan Frédéric te denken, en haar geest ging al meteen met haar op de loop.

Vrijdag kwam, en het leek alsof ze nauwelijks iets had gepresteerd op kantoor. Het werk ging maar niet vooruit, en de dossierstapel leek even hoog te blijven. In gedachten zat ze al lang op de trein, en ook al verder op de avond. Haar collega kon niet anders dan lachen met haar, en zei dat ze geregeld schaapachtig voor zich uit zat te kijken. Stefanie voelde zich betrapt, maar voelde dat ze straalde.

De chauffeur had haar afgezet aan het station en haar koffer de trein op gedragen. De reis duurde op zich niet lang, maar elke minuut was er een te veel, naar haar aanvoelen.

Toen ze in Paris Nord uitstapte, zag ze hem meteen staan. Ze had hem verteld welke trein ze zou nemen, en blijkbaar vond ook hij het belangrijk genoeg om haar te staan opwachten. Eerst wilde ze op hem toelopen, maar uiteindelijk zette ze enkel een paar aarzelende stappen. Hoe moest ze in hemelsnaam nu reageren?

Frédéric nam gelukkig de beslissing voor haar. Gezwind stapte hij op haar af, zonder aarzelen, nam haar gezicht in zijn handen, en kuste haar intens. Zij liet haar koffer vallen, en beantwoordde zijn kus. De wereld leek om hen weg te vallen, en het ogenblik bleef staan in de tijd. Ze had er geen idee van hoelang ze daar zo gestaan hadden, het deed er ook niet toe.

Uiteindelijk maakten hun lippen zich van elkaar los, en ze keek hem stralend aan. “Hey daar”, zei hij, en ze schoot in de lach. “Jij ook hey”, antwoordde ze. Ze nam haar koffer op, en galant nam hij die over, terwijl hij met zijn andere hand de hare nam.

“Kom, we gaan naar het hotel, dan kan je je opfrissen, en dan gaan we iets eten. En wees gerust, het is deze keer niet zo’n poepchic ding, maar een gewone gezellige bistro. Ik heb zo het vermoeden dat je dat leuker zou vinden, nee?” “Alleen als ik dan ook niet zo’n ellendige jurk aanhoef, maar een gewone jeans en trui of zo”, zei ze plagend. Hij gaf geen antwoord, maar sloeg gewoon zijn lange jas open, om zo de jeans en de trui te tonen die hij zelf aanhad. “Goed genoeg voor mevrouw?” Jongensachtig sprong hij opzij om de duw te vermijden die zij hem wou geven. Lachend liepen ze samen naar de auto die op hen stond te wachten.

Toen ze een dik uur later de bistro binnenstapten, voelde Stefanie zich de koning te rijk. Dit was toch gewoon een droom, of wat? Eindelijk een man die niet sullig of arrogant of gewoon oervervelend was, maar al een even grote hekel aan al dat stijfdeftige gedoe had als zijzelf, en nog knap bovendien! Als hij nu nog maar wat dichter zou wonen… En als kers op de taart was het nog iemand die de goedkeuring van haar moeder kon wegdragen! De gedachte aan haar moeder deed heel even haar gezicht betrekken.

“Hey, wat scheelt er?” klonk het bezorgd aan de overkant van het tafeltje, waar ze intussen gaan zitten waren. “Vind je het restaurant niet goed? Want we kunnen gerust ook ergens anders naartoe hoor, als je dat liever hebt.” “Neenee, dit is schitterend, precies wat ik wilde! Ik moest alleen even denken aan mijn ouders. Er zijn wat problemen, vandaar.” Frédéric voelde aan dat ze er niet verder op wilde ingaan, en vroeg niet verder. Gelukkig kwam net op dat moment de ober aanzetten met de menukaarten, en ging haar aandacht daar helemaal in op. Frédéric bestelde een zalmschotel, en voegde eraan toe dat hij niet zo’n vleesliefhebber was. Stefanie kon haar oren niet geloven. Ze was al bang geweest dat hij zo’n bloederige steak zou besteld hebben, en dat zij haar afgrijzen daarbij niet zou kunnen verbergen hebben. Snel legde ze hem uit dat zijzelf vegetariër was, en hij grijnsde. “Mijn ouders zijn allebei enorme carnivoren”, zei hij, “en ik krijg het hen maar niet aan het verstand dat dat voor mij niet bepaald hoeft. Als ik alleen ben, op kantoor of zo, zal ik eigenlijk nooit vlees eten, als ik het kan vermijden.” Stefanie zat zo mogelijk nog meer te grijnzen. Als dit niet de perfecte date was met de perfecte man, dan wist ze het ook niet meer.

De rest van de avond verliep vlekkeloos. Het eten was lekker zonder meer, en eindelijk geen vijfgangendiner met liflafjes links en rechts. Achteraf kon Stefanie zich eigenlijk nog maar met moeite herinneren wat ze die avond precies gegeten hadden, zó was ze opgegaan in zijn gezelschap, en vice versa. Hij had helemaal niks meer van die arrogante kerel die ze die eerste keer – was dat echt pas vorige week? – had zien rechtstaan in het restaurant.
Toen ze tegen elven buitenkwamen uit de bistro, was het behoorlijk koud buiten. Toch vroeg ze: “Zeg, had jij me vorige week niet een wandeling door het nachtelijke Parijs beloofd? Tenzij je zin zou hebben om opnieuw te gaan clubben, zoals vorige week. Maar voor mij hoeft dat niet hoor, we zouden ons trouwens nog moeten omkleden dan.”
Hij trok haar tegen zich aan. “Mais bien-sûr, ma biche! Ik ken Parijs behoorlijk goed, en langs de Seinekaaien kan je heerlijk romantisch wandelen. En als je koud krijgt, hou ik je wel warm”, voegde hij er met een knipoog aan toe.

Met zijn arm om haar heen slenterden ze langs het water. De verlichte gebouwen werden prachtig weerspiegeld, en de reflectie van de Nôtre-Dame was adembenemend, vond Stefanie. Af en toe bleven ze staan om elkaar te kussen. Ze genoot intens van de avond, en haar verliefde gevoel was alleen nog maar exponentieel toegenomen.

Na een goed uur vond ze het welletjes. Op een gezapig tempo wandelden ze weg van het water en liepen weer de stad in, richting hotel. Parijs bruiste van leven op een vrijdagavond, toch dit deel van de stad. Overal waren kleine restaurantjes en café’s, en mensen liepen af en aan. Stefanie had het vermoeden dat ze nog wel vaker in Parijs ging rondlopen in de nabije toekomst, en ze vond het een heerlijk idee. De stad lag haar wel, zo op het eerste gezicht. Of zou dat toch voornamelijk aan het gezelschap gelegen zijn? Ze voelde zich glimlachen, en koesterde het moment.

Met een ruk bleef ze staan. Frédéric, die nog een stap verder had gezet, verloor bijna zijn evenwicht. Hij keek om, en zag de verbijsterde uitdrukking op haar gezicht. “Stefanie? Ca va? Wat is er?” Er klonk oprechte bezorgdheid in zijn stem, maar Stefanie merkte dat niet eens op.

Amper tien meter voor haar was net een ouder koppel buitengekomen uit één van de café’s. Ze hadden beiden duidelijk iets gedronken, en zij hing rond zijn nek, terwijl hij met één hand haar derrière greep en haar wild kuste.

Onwillekeurig schoot een flard tekst uit de film Casablanca door haar hoofd: “Of all the gin joints, in all the towns, in all the world, she walks into mine”.

“Papa?”

Tinkelbel

Mijn vierde verhaal in het kader van NaNoWriMo. De andere verhalen kan je lezen op Everything Is A Story.

Tinkelbel.

Voor hem hoefde het eigenlijk niet meer, dacht Edward. Hij zat hier nu al drie dagen aan een stuk op de Boekenbeurs, en het was hem kotsbeu. De uitgeverij had gedacht dat het een goeie reclame zou zijn voor zijn boek, mocht hij signeren. Zo zouden wellicht meer mensen geneigd zijn het boek te kopen. Niet dus. In principe had het wel een goed idee geleken, ja. Mensen wandelen rond, bekijken de boeken, en als de auteur daar dan toch zit, dan kunnen ze meteen het boek laten signeren wanneer ze het kopen. Alleen had die “wanneer” een “als” moeten zijn, dacht Edward wrang, met de cynische opmerkingsgave van een literaire has-been.

Ooit, ja, ooit had het storm gelopen voor zijn boeken. Enfin, voor toch een van zijn boeken. Waarom precies dat ene boek een schot in de roos was, wist hij niet. Tsja, als hij het had geweten, dan kon hij het herhalen. Zijn eerste twee boeken waren vrij onopgemerkt gebleven. Een klein publiek had zijn weg ernaartoe gevonden, en ook de critici waren gematigd lovend gebleken, maar dat was het wel zo’n beetje. Hij had er toen echt niet van kunnen leven, maar vond na zijn job als bibliothecaris nog wel wat tijd en vooral gusto om te schrijven. Een gezin had hij toch (nog) niet, en de kat was met een beetje aandacht al meer dan tevreden.

En toen kwam zijn derde boek. De uitgeverij had het niet speciaal gepromoot, maar gewoon zoals de vorige op de markt gegooid en naar verschillende recensenten gestuurd. En die bleken plots laaiend enthousiast. Lag het nu aan het slipstreameffect van Tolkiens trilogie Lord of the Rings? De verfilming van diens eerste boek was toen net uit, en alle fantasyboeken scoorden plotseling vrij goed. Zijn boek sprong er echter uit, vonden de critici. Origineel, verfrissend, in de traditionele fantasysetting maar met een twist, enfin, fantasy zoals die hoorde te zijn. Edward had niet geweten wat hem overkwam. Van de ene lovende recensie kwam de volgende, tot hij plots zichzelf in De Laatste Show zag zitten, een interview met zichzelf las in de Humo, en de Dag Allemaal aan de telefoon hing om details te weten over zijn liefdesleven. Die telefoon had Edward toen beleefd afgewimpeld, en daarna was hij even gaan zitten in de zetel. Stel je voor, zeg! Hij, een onnozele bibliothecaris met een passie voor fantasy, plots een succesauteur! De Dag Allemaal!

Hij had het wat over zich heen laten gaan, maar was apetrots telkens één van zijn boeken werd uitgeleend in de bibliotheek. Al had hij het daar nu soms moeilijk mee: konden die mensen dan niet gewoon het boek kopen? Hij voelde zich plots verwant met alle auteurs wier boeken bij hen in de rekken stonden, en die de mensen gewoon gratis konden komen uitlenen. Bizar eigenlijk, hij was daar al zijn hele leven zo’n voorvechter van geweest, maar nu het om zijn eigen portefeuille ging, vond hij dat toch helemaal iets anders.

Hij had er eigenlijk wel van genoten, van al die aandacht. Uiteraard speelden de mooie centen daar ook wel een rol in. Jammer genoeg soms een beetje té, zelfs. Hij was nooit echt een versierder geweest, maar had af en toe wel een vriendin. Nu zagen de vrouwen hem echter plotseling allemaal staan: hij was toch min of meer een bekend gezicht! Met één van zijn bewonderaarsters was het zelfs wat verder gegaan, en ze begonnen elkaar op regelmatige basis te zien. Ze was jong, knap, en wond hem zó om haar vinger. Alleen was hij er na een tijdje achter gekomen dat ze enkel op zijn geld uit was, helaas. Op een avond was ze net naar huis vertrokken, toen hij merkte dat ze haar GSM op tafel had laten liggen. Toen hij hem opzij wilde leggen, las hij per ongeluk het berichtje dat op het scherm stond, en waarop te lezen was: “Hoe ver zit je al met die loser? Heb je hem al iets kunnen aftroggelen?”
Edward mocht dan misschien wat naief zijn als het op vrouwen aankwam, hij was niet achterlijk uiteraard. Hij schreef haar een kort, bijtend mailtje, en liet haar telefoon achter aan de ontvangstbalie van de bibliotheek, waar ze hem kon komen oppikken. Sindsdien had hij niks meer van haar gehoord. Uit nieuwsgierigheid had hij haar wel nog eens gegoogled, maar haar naam was enkel opgedoken in een verslag van Van Zieghem Industries, waarbij vermeld stond dat ze ontslagen was wegens fraude. Edward had enig leedvermaak niet kunnen onderdrukken.

En nu was hij intussen vijf jaar verder, en opnieuw weggezonken in volslagen vergetelheid. Zijn nieuwe boeken, nochtans in dezelfde fantasystijl geschreven, verkochten voor geen meter, toch niet in het reguliere circuit. En dus zat hij hier nu op de Boekenbeurs op zijn vingers te draaien.

Ja hoor, er stond wel degelijk volk aan zijn tafeltje, en sommigen onder hen namen zijn boek ter hand en bladerden er even door. Meestal legden ze het echter snel terug op de stapel, om dan wat verder te schuiven richting de schrijver die een twintigtal meter verder zat te signeren. Edward kende hem wel: Benno Snijers, het meest recente wonderkind in de Vlaamse literatuur. ‘Kind’ was misschien wat overdreven: de man was een pak ouder dan Edward. Het was een beetje hetzelfde verhaal als hijzelf: ook een paar anonieme boeken, en dan plots een hit. Edward wenste de man meer succes toe dan hijzelf had gekend.

Plots werd hij opgeschrikt uit zijn gedagdroom. “Mijnheer Decloedt?” Voor hem stond een jonge vrouw, eigenlijk nog een meisje. Ze droeg een dikke bruine winterjas die openhing, en die een lange kleurige gebreide sjaal liet zien. De bijpassende muts had ze in haar grote tas gepropt, waaruit het dopje van een fles mineraalwater piepte. Blijkbaar regende het buiten, want de pijpen van haar jeans waren behoorlijk nat, en zo te zien was ze met de fiets gekomen. Haar springerige bruine haar had ze proberen bedwingen met een stevige elastiek, maar de fijne krulletjes gingen toch nog alle kanten uit. Twee grote, stralende bruine ogen keken hem onderzoekend aan. “Mijnheer Decloedt?”

Edward krabbelde recht uit zijn onderuitgezakte positie, streek met zijn hand door zijn haar, en greep met de andere een pen. “Wat kan ik voor u doen, juffrouw?” Semiverlegen haalde ze een beduimeld, duidelijk veel gelezen exemplaar van zijn succesboek boven, en vroeg of hij er soms iets in wilde schrijven. “Mijn naam is Isabelle”, zei ze, “en ik ben een ongelofelijke fan van uw werk.” Ze sloeg even haar ogen neer, en werd lichtjes rood. “Ik durfde uw andere boeken niet mee te brengen, omdat ik dacht dat u het wel druk ging hebben. Niet dus.” Er klonk een lichte geamuseerdheid in haar stem, en Edward kon haar de opmerking niet kwalijk nemen. Hij lachte. “Tsja, de stormloop zal wellicht nog voor straks zijn, ze moeten de nadarhekken nog komen plaatsen.” Zijn woorden deden haar nog meer blozen, maar ze keek hem nu voluit aan, met twinkelende ogen. “Ik zou ook graag uw nieuwe boek kopen, mijnheer Decloedt. Zodra ik hoorde dat u hier ging signeren, besloot ik om te wachten en het hier uit uw eigen handen aan te nemen.” Man, dat gaf een goed gevoel, dacht Edward. “Noem me gerust Edward hoor, juffrouw.” Haar lach klaterde. “Alleen als jij me dan ook Isabelle noemt.” “Alleen als je dan met mij een kop koffie gaat drinken. Ik zit hier al eeuwen met mijn duimen te draaien, ik zet wel een bordje dat ik over een half uurtje terug ben. Je weet wel, voor die stormloop straks.”
Ze lachte, alweer, en even later zaten ze samen in de ongezellige cafetaria koffie te drinken, en te kletsen, alsof ze elkaar al jaren kenden.

Isabelle vertelde honderduit hoe ze dank zij zijn boeken zich verdiept had in de fantasywereld, hoe ze Tolkien was beginnen lezen, en via fora in contact was gekomen met de larpwereld. Toen ze zijn wenkbrauwen verbaasd in de hoogte zag gaan bij die opmerking, verduidelijkte ze even. Larp stond voor Live Action Role Playing, en met enig gevoel voor zelfrelativering vertelde dat ze dan met een hoop gelijkgestemde zotten een gans weekend in een bos rondhing, verbonden sloot met elfen, orken ging jagen, duistere rituelen uitvoerde om draken op te roepen, booswichten bekampte, en zich te pletter amuseerde.

Edward luisterde met genoegen, en liet zich betoveren door haar warme, licht hese stem. Het was lang geleden dat hij nog zo had genoten van menselijk gezelschap, en het maakte meteen zijn hele geflopte beurs goed. Plots keek ze echter op haar horloge. “Oeps! Tot zover jouw halfuurtje! Euhm, eigenlijk moet ik er wel vandoor, ik heb nog met een vriendin afgesproken.” Toen hij wilde protesteren, vervolgde ze: “Moet jij trouwens niet de hordes fans gaan trotseren, voor je uitgeverij lastig begint te doen?” Frank was ze wel, Isabelle. Ze nam haar tas, plukte haar jas van haar stoel, bedankte hem voor de leuke namiddag en de handtekening in haar boeken, gaf hem – na enige aarzeling – een kus op zijn wang, en verdween. Terwijl hij haar bedremmeld als een schooljongetje nakeek – hij had nauwelijks nog iets gezegd toen ze aankondigde dat ze weg moest – draaide ze zich om. “Ik zie je toch wel over drie weken op FACTS, zeker? Dan kom ik je opzoeken, en drinken we samen nog een koffie!” En weg was ze.

Zodra hij thuiskwam, zocht Edward koortsachtig op internet waarvoor FACTS precies stond. Juist ja, die alternatieve beurs voor comics en fantasy en Star Wars en dat soort dingen. Ten tijde van zijn succes was hij uitgenodigd om op die beurs te komen signeren, maar zijn uitgeverij had dat toen geen goed idee gevonden. Hij was populair in brede literaire kringen, waarom dan zijn energie verspelen op zo’n nichegedoe? Blijkbaar had de uitgeverij door die uitspraak op nogal wat zere tenen getrapt, want hij was nooit meer uitgenodigd. Om eerlijk te zijn was hij zelfs het bestaan ervan een beetje vergeten.

Hij stuurde dadelijk een mailtje naar het adres dat vermeld stond op de site, en bood aan om te komen signeren op de tweedaagse beurs. Hopelijk had hij niet te gretig geklonken, dacht hij achteraf. Die nacht had hij er zelfs slecht van geslapen, en steeds weer doken er vrolijke bruine krulletjes op in zijn onrustige dromen.

Twee dagen later liet de organisatie weten dat ze hem een tafeltje ter beschikking zouden stellen in de schrijvershoek, en dat ze vereerd waren dat hij wilde komen, zo op het laatste nippertje. Edwards hart maakte een sprongetje. Yes!

Fluitend fietste hij die dag naar de bibliotheek, en had zin om elke bezoeker een zoen op het voorhoofd te geven. Nog een dikke twee weken, en hij zou haar weer zien, zijn elfje, zijn toverkol, zijn Tinkelbel. Of was het toch Isabelle?

Kristalnacht

Nanowrimo, verhaal nummer drie van mijn hand.

Mijn PC was gecrasht, en pas na veel moeite heb ik hem kunnen reanimeren. Ik heb het verhaal dus moeten schrijven op iets meer dan een uur, met barstende koppijn. Het is dus zeker niet mijn beste verhaal tot hiertoe, maar je zal het ermee moeten doen.

De vorige verhalen, zijnde die van Anne, Vicky en Jan, kan je trouwens allemaal vinden op Everything Is a Story. Ga daar dus rustig kijken, als je wil weten hoe ze aan elkaar geregen zijn.

kristalnacht

Kristalnacht

Bjorn moest nog steeds grinniken als hij er nog maar aan dacht. Jonge gasten waren toch soms een bende idioten!

Hij had die avond dienst gehad in de Overpoort, Gents meest beruchte uitgaansbuurt, toch als het om studenten ging. De meeste donderdagen was het er behoorlijk druk, maar op bepaalde avonden, zoals de laatste donderdag voor de kerstvakantie, was het er zonder meer over de koppen lopen. Soms kon je dat laatste zelfs letterlijk nemen: hij had ooit een jonge gast weten crowdsurfen van de ene kant van de straat naar de andere, in de lengte wel te verstaan. De buurt was een aaneenschakeling van studentencafé’s, fuifzalen, nachtwinkels en pitabars, met daartussen een enkele platenzaak, stripwinkel, kopiecenter en een sanitairzaak die zich moeizaam staande hield tussen al dat jong geweld.

De donderdagavond voor de kerstvakantie was het er zelfs ongezellig druk: de hele straat was afgezet, er stond een gigantische tent op het Sint-Pietersplein met een hoop groepjes die speelden, en het aantal zatte jonge gasten was al niet meer op een dozijn handen te tellen, en het was amper elf uur ‘s avonds.

Aan de andere kant was dit ook doorgaans een relatief rustige avond voor een agent. Ze werden tenminste gerespecteerd, een enkele uitzondering niet te na gesproken natuurlijk. Ze konden rustig per twee patrouilleren, aan beide kanten van de straat stonden verschillende combi’s, en er was tussen elf en drie ook een patrouille te paard. De andere eenheden stonden paraat, en er was uiteraard een meer dan verhoogde waakzaamheid, maar meestal waren er geen echte problemen. Ja, hier en daar werd er toch wel eens gevochten, maar dat waren dan meestal zatteriken die vonden dan een ander teveel naar hun lief stond te gapen, en de zogezegde aanbidder dan eens goed zijn waarheid wilden zeggen.

Ze waren ook moeten tussenkomen bij een fietsendispuut: een meisje wandelde door de straat met haar fiets aan de hand – wandelen was een groot woord, ze wurmde zich tussen het volk – toen plots een kerel uitriep: “Hey, da’s mijne fiets, of wa! Gie het geweune mijne fiets hestolen, ik herken hem!” Hij liep op het meisje toe, greep de fiets vast, en begon te trekken. Zij ontkende in alle toonaarden, riep dat hij met zijn vuile pollen van haar fiets moest afblijven, en trok terug. Er volgde een enthousiaste woordenwisseling – Gents versus West-Vlaams, het was bijna grappig – tot het meisje plots uithaalde en de jonge gast vol op de neus sloeg. Hij sprong achteruit, greep naar zijn bloedende neus, en bleef verbouwereerd staan. Tegen dan waren hij en zijn collega ter plaatse, en vroegen nadere uitleg. Het meisje deed verontwaardigd haar verhaal, en toonde dat ze niet alleen de juiste sleutels van het bijbehorende slot bij had, maar dat de fiets zelfs gegraveerd was met haar rijksregisternummer. Dispuut gesloten, uiteraard. De jonge gast wilde geen klacht indienen, hij vond het al lang welletjes en muisde er snel vanonder naar zijn maten, zich verdere moed indrinkend.

Eigenlijk moesten zij als blauw gewoon aanwezig zijn, meer niet. Hun aanwezigheid was vaak voldoende om een gevoel van veiligheid te geven, zonder dat het als bedreigend werd ervaren. De meeste studenten negeerden hen gewoon, sommige staken een duim op als teken van goedkeuring, van anderen kregen ze een scheve blik. Een enkeling wilde hen zelfs trakteren op een pintje, maar dat ging natuurlijk niet, ze waren immers in dienst.

Eigenlijk vond Bjorn zo’n avond best wel amusant, in tegenstelling tot veel van zijn oudere collega’s. Hij hield van de onnozeliteiten van de studentenpopulatie, van het gezang, de openstaande deuren met de muziekflarden, de geanimeerde gesprekken op straat, de excentrieke outfits die alleen studenten zich kunnen veroorloven – qua stijl dan toch -, de lange benen van de kortgerokte meisjes, de opstaande elementen van diezelfde meisjes wanneer ze kou stonden te krijgen in de koude decembernacht, het machogedrag van de jongens…

Hij had er alleen soms moeite mee als hij drank in beslag moest nemen: sommigen brachten immers alcohol mee van thuis of van kot, die dan wel in glazen flessen zat. En glas was nu eenmaal niet toegelaten op een avond zoals deze. De café’s hielden zich daar rigoureus aan. Ze moesten wel, anders werd hun vergunning zonder pardon ingetrokken. Ook de nachtwinkels mochten niks anders dan plastiek verkopen vanavond. Vroeger waren er immers veel te veel incidenten geweest met het glas: niet alleen vechtpartijen, maar ook glas dat stukgegooid werd en waarmee de grond dan bezaaid lag.

Het was één van de favoriete gruwelverhalen van Roland, een oudere agent: hij had ooit meegemaakt dat een beeldschoon meisje een stuk glas in het gezicht had gekregen. Hij was er bijna onmiddellijk bij geweest, en het meisje schreeuwde het uit van de pijn. Heel haar gezicht zat onder het bloed, maar vooral haar oog was verschrikkelijk om te zien. Het glas had de oogbol geraakt en die in twee gesneden, en het was een gapende wonde. Roland had toch een paar keer moeten slikken toen hij het zag, en een paar meisjes in de buurt waren zonder meer flauwgevallen. Hij had het meisje dadelijk vakkundig door de menigte geloodst naar de intussen aangekomen ziekenwagen, en was daarna even gaan uitzuchten in de combi. Achteraf had hij gehoord dat ze haar oog definitief kwijt was.

Het was maar één van de vele incidenten met glas op de bewuste uitgangsavond, die toen nog de naam Kristalnacht droeg, precies naar het vele gebroken glas. Wellicht dachten de studenten niet na over de vreselijke connotatie van die naam, die ze misschien zelfs niet eens meer kenden.

In elk geval liep Bjorn nu met een veel geruster hart te patrouilleren op de Winternacht, de nieuwe naam van het evenement. Niet dat hij niet waakzaam was: er gebeurde nog steeds vanalles, maar het was nog relatief vroeg op de avond, en het viel allemaal best mee.

Hij benijdde zijn collega’s niet die de latere shift hadden: die kregen het een pak meer te verduren. Niet alleen waren er dan een pak meer mensen boven hun theewater en waren de gemoederen meer verhit, er belandde al vaker een maaginhoud (en soms ook de eigenaar van die maag) in de goot, en de hoeveelheid afval was niet meer te overzien. Ook kwamen dan de raarste figuren uit het houtwerk gekropen: schimmige figuren die in de rand van de marginaliteit leefden, drugsdealers (al waren die wel de hele avond op pad), vechtersbazen, crapuul. De gezellige sfeer was tegen dan meestal ver te zoeken, en de laatste studenten die dan afdropen, deden dat veiligheidshalve in groepjes. De buitenwippers waren tegen dan ook doorgaans moe en prikkelbaar, en dus ook een stuk meer kortaf en tot vechten geneigd.

En toch deed Bjorn dit nog liever dan de patrouilles rond de zogezegde ‘hippe’ café’s in de weekendbuurten. Daar wist je per definitie dat er een en ander werd geslikt, en dat je dus met een veel assertiever en vooral agressiever publiek te maken had. Zo’n opgefokt konijn moeten ondervragen, dat was de moeite! Vorige week nog had hij er bijna eentje tegen de muur geplakt, toen hij een getuigenverklaring wilde bij het bewusteloos vallen van een van de portiers. Hoewel hij zelf nog niet eens dertig was, had hij bijna niks begrepen van het taaltje dat de gast in kwestie uitgeslagen had. Hij werd ook nog eens doodzenuwachtig van diens geratel en nerveus heen-en-weergeloop. Het kon niet missen dat die gasten in de dancings uren aan een stuk konden staan springen en dansen, ze moesten de chemicaliën in hun lijf weer kwijt zien te spelen.

En een ‘gewone’, rustige dienst overdag kon ook behoorlijke nadelen hebben. Vorig jaar was hij, bij een standaardpatrouille in een van de buitenwijken, nog opgeroepen voor een ongeluk op een werf. Dat maakte eigenlijk de hoofdzaak uit van dat soort patrouilles: vaststellingen doen bij verkeersongelukken, papieren helpen invullen, en nagaan wie er in fout was. Soms waren er ook gewonden, en dan moesten ze de hele straat afzetten en pottenkijkers op afstand houden. Die gewonden, dat wende nooit. Het ergste waren de dodelijke ongelukken, zoals dat op die werf. De architect had stomweg een emmer cement op zijn hoofd gekregen. Een onnozel ongeluk, maar met verregaande gevolgen. En hij had toen de weduwe op de hoogte moeten brengen. Met lood in de schoenen had hij aangebeld, en de boodschap overgebracht aan de jonge vrouw. Hij was er een hele tijd gebleven, ook al kon hij haar niet troosten. Het enige wat hij had kunnen doen, was een vriendin van haar bellen en wachten tot die was opgedaagd. Hij was er nog dagen niet goed van geweest, hij kreeg het beeld maar niet uit zijn hoofd.

Nee, dan had Bjorn toch liever deze studenten.

Daarstraks had hij toch een boete moeten uitschrijven, hij kon niet anders, maar eigenlijk had hij het hogelijk amusant gevonden. Twee idioten hadden het nodig gevonden om, in de algemene feestvreugde, een toertje te maken op de moto van een van hen, in één van de aanpalende straten. Op zich niks mis mee natuurlijk. Degene die gereden had, had moeten blazen en had effectief niks gedronken. Beide heren hadden ook netjes hun helm op gehad. Maar dat was dan ook het enige, op schoenen na, dat ze aanhadden. Het moet verdomde koud geweest zijn, zo op de moto midden in december. Ze gaven dan ook ruiterlijk toe dat er een weddenschap mee gemoeid was, voor een behoorlijke hoeveelheid bakken bier.

Bjorn had gegrinnikt. Hij zag er de lol wel van in, maar op een avond als deze kon hij hen niet laten gaan met enkel een waarschuwing. Toch had hij, na een blik gewisseld te hebben met zijn collega, er iets op gevonden. Een boete wegens openbare zedenschennis zou op hun strafblad gekomen zijn, en wellicht zware gevolgen gehad hebben bij een latere sollicitatie. Dat hoefde voor hem ook weer niet, en aan de beteuterde gezichten van de studenten te zien, hadden ze daar ook helemaal niet bij stilgestaan.

Toch had hij ze een boete kunnen geven. Want zeg nu zelf: waar in je adamskostuum steek je je rijbewijs, hm?

Tien.

Nanowrimo, nummer acht (uitleg vind je hier).

Verhaal één, door Anne
Verhaal twee, door Vicky
Verhaal drie, door Jan
Verhaal vier, door mij
Verhaal vijf, door Anne
Verhaal zes, door Vicky
Verhaal zeven, door Jan

En dan nu dus nummer acht, geschreven door mezelf, en aangereikt door Jan in het vorige verhaal.

Tien.

wafels

Helena zou volgende week tien jaar worden. Op zich geen enkel probleem, uiteraard, maarre… Wat doe je in hemelsnaam als feestje voor zo’n kind? Hoe blijf je origineel, en laat je het niet je halve maandbudget kosten?

Een verkleedfeestje thuis had ze al gehad, en, zo gaf ze zelf aan, “Word ik daar stilaan niet een beetje te groot voor, mama?” Zelf was ze komen aanzetten met het idee van een pyamafeestje: al haar vriendinnen zouden dan komen, hun pyama aantrekken en met een luchtmatras op de grond naar een typische meisjesfilm kijken, terwijl ze bakken chips naar binnen werkten, limonade dronken (van cola zouden ze al helemaal niet slapen) en waarschijnlijk de hele buurt bij elkaar zouden giechelen tot een stuk in de nacht. Linda zag het al helemaal voor zich, en vond Helena daar toch nog wat te jong voor. “Als je twaalf wordt, sproet, maar nu nog niet. Trouwens, is Marthe niet zwaar allergisch voor honden en katten? Wat doen we dan met die van ons? Die kunnen de avond zelf nog wel in de keuken zitten, maar ik ben niet van plan het ganse huis minutieus te stofzuigen daarvoor, als ze wil blijven slapen!”

Helena had diep gezucht zoals alleen tienjarige (of toch bijna) meisjes dat kunnen, met haar ogen gedraaid, was mokkend op de bank gaan zitten, maar moest na eventjes nadenken toch toegeven dat dat een probleem ging zijn. Want ja, een feestje zonder haar beste vriendin Marthe, dat kon toch niet. En ze moest toegeven, als Marthe een paar uur kwam spelen, dan had ze op het eind al een halve snotneus en rode ogen, en dan was ze nog niet in de buurt van de beesten geweest.

Linda ging naast haar dochter op de zetel zitten.

“Wat dacht je van… Nee, da’s ook al niet meer origineel zeker?”
“Wat bedoel je, mama?”
“Goh, ik dacht aan de Mc-Donalds en…”

De verontwaardiging kon niet groter zijn.

“Mama!!! Ik ben wel geen kleuter meer hé! Wat denk je wel? Zo’n feestje in de McDonalds heeft Ulrike al gedaan toen ze vijf werd, en Matthis ook toen hij zes werd! Denk je nu echt dat ik dat nog kan doen? Ik word wel tien he!” En met grote passen beende ze de woonkamer uit, naar de keuken.

Linda zuchtte. Dit ging nog leuk worden! Haar dochter leek echt wat teveel op haar om goed te zijn, al vond Pieter dat eigenlijk net de charme van het meisje. Papa kon zijn kleine meid soms moeilijk iets weigeren, en doorgaans was zijn excuus tegenover haar dan, als ze zei dat zij al nee had gezegd: “Maar lief, ze keek precies zoals jij, met precies diezelfde lieve blik waarop ik destijds zo verliefd ben geworden, en dan smelt ik ter plekke. Ja, ik weet dat ze dat maar al te goed beseft en dat ze het erom doet, maar ik kan er echt niet tegenop. Doe jij maar.”

En daar stond ze dan, met alweer de taak om streng te zijn tegen het meisje. Van geen wonder dat Helena, als ze boos was omdat ze iets niet kreeg, altijd uitriep dat papa veel liever was en dat ze hem veel liever zag en dat ze haar mama haatte! Pubermeisjes, ze kon het niemand aanraden. En Helena mocht dan nog net geen tien zijn, puberen kon ze al als de beste. Gelukkig bleven die buien van haar nooit lang duren. Zoals ook nu.

“Mama, moet jij iets hebben om te drinken?” klonk het vanuit de keuken. Helena was blijkbaar al helemaal vergeten dat ze eigenlijk boos was geweest, en had zich een glas melk genomen. Dat was, samen met water, het enige wat ze niet moest vragen, al vermoedde Linda dat ze soms achter haar rug wel al eens een blikje Ice-Tea of een glas cola durfde nemen als niemand het zag.

“Nee, dank je, ik heb hier nog een blikje staan.”
“Oké mamsie”, en vrolijk huppelend kwam Helena terug de kamer binnendansen, nét niet morsend met de melk. Ze installeerde zich naast Linda in de zetel, en ging gewoon verder met het gesprek alsof er niks gebeurd was. En in pubertermen was er wellicht ook helemaal niks gebeurd.

“Ik weet het niet, mama. Zo’n prinsessenfeest zoals Charlotte had, is echt niks voor mij, en voor de speelhal ben ik ook al veel te groot. Maar pannenkoeken vind ik wel nog altijd vreselijk lekker. Of wafels! Oh ja, mama, ga je dan wafels bakken voor ons? Toe, please?” Helena knipperde met haar ogen en keek Linda ‘luifelend’ aan, waardoor die in de lach schoot.
“Ja hoor, meisje, ik haal wel het wafelijzer bij oma. En stop maar met zo te kijken, dat helpt toch niet bij mij. Maar daarmee weten we nog steeds niet wat we gaan doen die dag.”

“Een pretpark?”

“Maar meisje toch! De meeste zijn niet eens meer open in de herfstvakantie, en als ze al open zijn, is het niet te betalen! Ik denk dat alleen Disneyland open is, en dat doe ik echt niet hoor! En daarbij, heb je al eens gedacht hoe het dan zou zijn als het zo’n 8 graden is buiten en de hele dag regent? Gezellig hoor! Dan heb je er ook helemaal niks aan!”

Helena gaf haar gelukkig gelijk, en ging weer nadenken, met zo’n diepe schattige frons in haar voorhoofd.

“En naar de film? Het is vakantie, en er zal wel één of andere toffe film spelen zeker?”

“Hmm. Da’s misschien nog een idee. Maar de Metropolis is een serieus eindje hier vandaan, en papa zal die dag wel weer moeten werken, zodat ik jullie niet allemaal mee kan nemen in de auto. Trouwens, zie je dat zitten, zo in die volle zalen, met al die andere kinderen erbij, en dan dat lawaai en zo?”

Helena sprong recht, midden op de zetel. Haar ogen glinsterden.

“Oh mama, maar ik heb een idee!! Weet je, dat kleine cinemaatje hier een paar straten verderop? We passeren er soms als we naar oma rijden, en ik vind altijd dat het er zo gezellig uitziet, maar ook zo eenzaam! Misschien dat die wel iets leuks spelen in de namiddag! En dan kunnen we er te voet naar toe, en daarna terug naar hier om wafels te eten! En ik ben zeker dat niemand van mijn vriendinnen daar al is geweest, en dan is het helemaal zo origineel en al, en zo lekker ouderwets, en zo …. zo cool!”

Linda dacht na. Waarom eigenlijk ook niet? De Cinema Royal was inderdaad vlakbij, en het was eeuwen geleden dat ze er nog was geweest, van lang voordat Helena geboren was. Het verwonderde haar eigenlijk dat het ding nog lang niet failliet was, of opgekocht en omgezet in appartementen of zoiets. Misschien was het ding wel beschermd als stadszicht of als monument, wie weet. Ze keek Helena aan, stond zonder iets te zeggen recht, ging naar haar PC en tikte iets in in Google. De Royal had blijkbaar geen eigen website – waarom was ze daar niet over verwonderd? – maar ze vond wel een telefoonnummer. Een vriendelijke, vermoeide stem aan de andere kant wist te vertellen dat ze in de namiddag in de vakantie een film gingen spelen van Pippi Langkous.

Helena was meteen wildenthousiast, iets waar Linda eigenlijk niet op had gerekend.

“Maar jawel, mama, die film is zo lekker retro – Linda wist niet eens dat haar dochter het begrip retro kende – dat die weer übercool is! Oh, en dan maken we uitnodigingen in de vorm van Pippi Langkouskaartjes, en doen we de hele dag onnozel!”

Linda moest alweer lachen. Het was toch ongelofelijk hoe snel zo’n kind enthousiast kon zijn. Maar het was meteen afgesproken, het probleem was opgelost, en blijkbaar vonden de zes uitgenodigde vriendinnen het ook een ‘cool’ idee.

De dag zelf was er een mager herfstzonnetje, en dat was prima. Helena was door het dolle heen, en haar vriendinnetjes ook. Linda had hen er nog net van kunnen afhouden om hun haar rost te spuiten en met ijzerdraad omhoog te zetten, maar er waren verschillende meisjes bij die streepjeskousen aanhadden. Haar eigen dochter ook, natuurlijk :-p

Het gegiechel was niet van de lucht. Lawaai dat zeven meisjes van tien kunnen maken zeg! Op weg naar de cinemazaal moest ze hen af en toe wat intomen, maar eigenlijk moest ze vooral lachen met de uitgelatenheid van de meisjes, alsof het een bende jonge hondjes betrof. De voorbijgangers glimlachten allemaal zonder uitzondering om zoveel jong plezier. Alleen dat ene oude dametje dat stond te wachten aan de tram, daar had ze toch even verontschuldigend naar gekeken. De meisjes hadden enthousiast “Hallo, mevrouw” gezegd en gezwaaid, en toen ze de knalroze bebloemde caddy hadden gezien die het dametje bijhad, daarop luidop commentaar op gegeven hoe ‘vetcool’ die wel was. Maar het was alsof de oude vrouw hen niet had gehoord: ze keek niet-begrijpend naar hen, zonder emotie te tonen, met een wazige blik. Daarop hadden de meisjes hun schouders opgehaald, naar elkaar gekeken en tegen hun hoofd getikt, en gewoon verdergefladderd. Linda had zich even gegeneerd gevoeld, maar de anderen die in het wachthokje zaten, glimlachten toch ook, dus zo erg zal het wel niet geweest zijn.

De film zelf was een succes. Buiten hen zat er nauwelijks nog iemand in de oude pluchen zetels, en daardoor konden ze commentaar geven naar hartelust, want de overige kinderen in de zaal deden gewoon mee.

Ook de wafels waren een succes geweest, en al bij al was het een heerlijke middag geworden.

Helena was doodop ‘s avonds, en zij niet alleen. Godzijdank dat zij maar één dochter hadden, en niet zo’n ganse meute! Pieter was op het einde van het feestje thuisgekomen van zijn kantoor, en ze verdacht er hem hard van om met opzet weggevlucht te zijn. Maar ook hij zag meteen de stralende ogen van zijn dochter, en wist dat het een goed feestje was geweest.

En toen hij ‘s avonds haar nog even kwam onderstoppen – een ritueel dat hij al volhield van toen ze een baby was -, zei ze: “Zeg papa, ik vond het wel jammer dat je er niet bij was, maar ik denk dat het vooral toch een meisjesdagje was, en dat jij het toch niet leuk had gevonden. Maar wil je mama nog even bedanken voor me? Want ik vind het moeilijk om haar dat zelf te zeggen, en eigenlijk was het wel ongelofelijk leuk vandaag. Ik denk dat dit mijn beste verjaardag tot nu toe was!”

En na een dikke knuffel draaide ze zich om, en viel bijna onmiddellijk in slaap.

Pieter bleef nog heel even in de deuropening staan, en keek naar zijn kleine meisje, dat eigenlijk toch al niet meer zo klein was intussen.

En met een glimlach sloot hij zachtjes de deur.

Ooit.

Ik had het eerder al over Nanowrimo. Intussen zijn we november, en is ons project al begonnen.

Anne had de eer het eerste verhaal te schrijven, en dat vindt u hier.

Verhaal nummer twee staat op het conto van Vicky. Jan schreef deel drie.

Ik heb ingepikt op zijn agent, en die in mijn verhaal geschreven. Maar oordeelt u vooral zelf. Zolang u maar in gedachten houdt dat ik zoiets nog nooit heb geschreven, en dat ik dus wel een beetje krediet van uwentwege verdien. Hoop ik toch :-p

Ooit.

Nathalie betrapte zich plots op dat ze uit het raam zat te staren. Bijna machinaal dronk ze de kop koffie in haar handen leeg, en huiverde toen ze vaststelde dat die intussen helemaal koud was geworden. Ze had er geen idee van hoe lang ze hier al zat, maar aan de koffie te merken, moest het al eventjes geweest zijn.

Peinzend keek ze opnieuw uit het raam, en zag meteen weer de kortgeknipte lavendel. De herinneringen sloegen weer over haar heen als een vloedgolf, en ze slikte.

Het was vorig jaar, rond deze tijd. Ze herinnerde zich nog perfect hoe de werkmannen van de stad bezig waren de bloemperkjes rond de straatbomen winterklaar te maken. De hele zomer had de lavendel uitbundig gebloeid, maar nu werden de struikjes kaalgeschoren, een triest zicht dat meteen de herfst een pak dichter had gebracht.
Ook toen had ze even naar buiten gekeken, en geglimlacht naar een van de mannen. De kat zat al de hele middag op de vensterbank geïntrigeerd toe te kijken hoe ze aan het snoeien waren onder het waterige herfstzonnetje.
Het was precies op dat moment dat ze de politiewagen zag stoppen. Ze herinnerde zich nog dat ze dacht dat er wellicht weer iets gaande was met de oudste zoon van de buren een huis of drie verderop. Met dat jong viel niks aan te vangen: hij zat in een jeugdbende, was al verschillende keren opgepakt voor vandalisme en steaming. Meewarig schudde ze het hoofd, en dronk – ook toen – van haar koffie.

Maar de agent die uitstapte, ging niet naar nummer drieënveertig. Als ze zich niet vergiste, kwam hij naar haar huis toe. Gebiologeerd zag ze hoe hij het hekje opende, en het tuinpad opliep. Pas toen hij belde, schrok ze wakker uit haar trance en ging de deur openen, de koffiekop nog in de hand.

Zijn gezicht zou ze nooit vergeten. Hij stelde zich voor als agent Mattheeuws, en vroeg op bijzonder ernstige toon of zij mevrouw Vandekerckhove was, en of hij even binnen mocht komen. Verbouwereerd liet ze hem binnen, de verwondering duidelijk op haar gezicht te lezen. Er zou toch niks mis zijn? Haar moeder misschien? Nah, dat zou ze al lang gehoord hebben van diens flatgenote. Ma had immers een hele tijd geleden een appartement gekocht in Florida, samen met haar beste vriendin, en ze skypten geregeld.

Haar schoonvader? Die was al een tijdje op de sukkel, sinds hij een jaar of twee geleden gemeen ten val was gekomen met zijn fiets. Officieel was hij intussen volledig hersteld, maar die val had hem op slag tien jaar ouder gemaakt, en een pak strammer en stiller.

Agent Mattheeuws vroeg haar of ze even wilde gaan zitten. Nathalie sloeg haar hand voor haar mond: ze had dit scenario al zo vaak gezien op televisie. Er was iets ergs gebeurd met iemand, daar was ze intussen zeker van. De angst was in haar ogen te lezen, toen ze stamelend vroeg wat er gebeurd was misschien.

De politieman sloeg zijn ogen neer, en zei toen dat er iets was met Mark. Hij was naar een van de lopende werven gegaan om de vorderingen van het passiefhuis op te volgen, en om na te kijken of zijn architectuurtekeningen wel werden gevolgd. Hij stond te overleggen met de werfleider en de eigenaar, toen er plots hard werd geroepen. Geschrokken keken ze alledrie omhoog, en zagen de emmer met cement naar beneden komen. De andere twee hadden nog net op tijd opzij kunnen springen, maar Marks reflexen waren tekort geschoten. Had hij maar zijn veiligheidshelm gedragen, zoals verplicht was. De bouwvakkers hadden onmiddellijk het noodnummer gedraaid en de ziekenwagen liet amper vier minuten op zich wachten, maar toch… Mark was overleden op weg naar het ziekenhuis, ze hadden niks meer voor hem kunnen doen.

Nathalie staarde met open mond naar de agent. De koffiekop was kletterend tegen de parketvloer geslagen en in duizenden stukken uiteengespat, maar dat zou ze pas later merken. Roerloos bleef ze zitten, terwijl ze de arme man aanstaarde. Haar brein ging in stand-bymodus: het was alsof ze niet meer kon denken, niet meer wílde denken. Terwijl Mattheeuws een glas water haalde, begon de waarheid langzaam door te sijpelen. Haar Mark was dood. Dood. Zacht prevelde ze het woord opnieuw en opnieuw, alsof ze de bittere smaak in haar mond wilde proeven.

Pas toen de agent vroeg of er iemand was die ze kon contacteren om bij haar te blijven, keek ze op naar hem. Huilen deed ze nog steeds niet: daarvoor was de schok te groot. Werktuiglijk zei ze de naam van haar schoonouders, maar toen ze zich realiseerde dat die wellicht nog van niks wisten, brak er iets in haar. Ze begon onbedaarlijk te huilen, en begroef haar gezicht in de troostende arm van de hulpeloze agent.

Pas na een kwartier slaagde ze erin de naam van Sofie te zeggen, haar beste vriendin. Ze gaf de agent haar GSM, want zelf kon ze de boodschap niet over haar lippen krijgen. Ze hoorde vanuit de woonkamer hoe hij in de keuken Sofie belde, en hoe hij zachtjes de boodschap overbracht. Toch leek het zo onwerkelijk, zo onwezenlijk. Elk moment kon Mark toch thuiskomen, nee?

Nathalie schudde zichzelf wakker uit haar herinneringen. Zelfs nu, na een jaar, deed het nog steeds bij momenten immens pijn. Nog steeds vond ze dat Mark elk moment kon thuiskomen. Soms zat ze alleen, de kat op schoot, een boek te lezen, en betrapte ze er zichzelf op dat ze eigenlijk op hem wachtte. En die gedachte sneed als een dolk door haar hart, elke keer weer.

Ja, de algemene pijn was verminderd. Of nee, niet verminderd, doffer geworden. Minder acuut. Meer… een gewoonte, een vaste levensgezel. Hoe scherp ze zich het moment dat ze het nieuws hoorde, nog herinnerde, zo vaag waren de dagen nadien. Ze zou voor het geld van de wereld niet meer weten hoe de begrafenis geregeld was geraakt, of wie haar huis schoon hield en haar te eten gaf. Want zelf had ze dat niet gedaan, dat wist ze wel zeker. Ze zag nog vaag het gezicht van Sofie opduiken, of die van haar schoonouders, en blijkbaar ook een of ander vrouwmens van een psychologische dienst of zo. Ook de begrafenis was een wazige plek in haar geheugen, gelukkig maar. Wat ze zich nog wel voor de geest kon halen, was de eindeloze reeks mensen die haar waren komen omarmen, de hand schudden, of haar een zoen gaven. Niet dat ze nog de namen wist, maar wel dat er geen einde aan leek te komen, en dat ze zich als een zombie had gedragen.

Maar het ergste moest nog komen. Dat waren de dagen nadien, toen Sofie weer meer tijd met haar eigen gezin begon door te brengen – niet dat ze haar dat kwalijk nam, wel integendeel – en ook Marks schoonouders naar huis waren. De dagen dat ze alleen was, dat ze de dingen zonder hem moest doen. Ze was opnieuw aan het werk gegaan, en had zich daar bijna fanatiek op gestort. Op die manier moest ze niet nadenken: het computerscherm toonde geen emoties, en de cijfers keken haar niet medelijdend aan. Lunchen deed ze aan haar bureau, of op mooie dagen op haar eentje in het park. Zo moest ze haar collega’s niet onder ogen komen, die haar steevast vroegen of het wel ging. Tsja, wat kon ze daarop antwoorden? Dat het verdomme helemaal niet ging? Dat elke vezel in haar lijf pijn deed zodra ze nog maar aan hem dacht? Dat ze alle foto’s van hem diep in een kast had weggestoken, omdat ze zijn lachende gezicht gewoon niet kon verdragen? Dat ze zichzelf elke avond steevast in slaap huilde, en dat ze zelfs overwoog om hun tweepersoonsbed naar de kringwinkel te brengen en een eenpersoonsbed te halen in de Ikea? Dat ze er zichzelf niet kon toe brengen om zijn kleerkast uit te legen, omdat dat zo onherroepelijk zou zijn, en dat ze dan het gevoel zou hebben dat ze hem verraadde? Dat ze de afwas soms dagenlang liet staan, omdat ze dat vroeger altijd samen deden? Dat ze de telefoontjes van haar schoonouders niet meer beantwoordde, omdat ze dan enkel en alleen nog over hem praatten? Dat ze lange monologen afstak tegen haar kat, zodat ze tenminste nog iemand had om mee te praten zonder dat die medelijden toonde? Want dat wilde ze niet. Niemand kon voelen wat zij voelde. Niemand kon mee lijden met wat zij te lijden had. Niemand kon dat gapende gemis om die ene specifieke persoon voelen. Niemand anders kon weten wat het was om geen Côte D’or-chocolade meer te willen eten, omdat hij elke avond haar liefdevol een stukje was komen brengen, wanneer zij zich al onder een dekentje in de zetel had genesteld. Of hoe het voelde om uitgenodigd te worden op een trouwfeest van zijn vroegere vrienden, en dan enkel haar eigen naam op de envelop te zien staan.

Of hoe pijn het deed om de gesnoeide lavendelstruiken te zien, en hoe mateloos ongevoelig ze het vond dat de gemeentewerkers vrolijk aan het fluiten waren en zichtbaar grapjes stonden te maken.

Traag maakte haar blik zich los van de gehavende struikjes. Ze gaf de kat een streel, draaide zich om en liep naar de keuken. Ze goot het laatste restje koude koffie weg, en stak de kop in de afwasmachine. Het was een ander servies dan dat van vorig jaar: na de gesneuvelde kop had ze alles weggedaan en een nieuw gekocht, eentje dat minder herinneringen opriep.

“En toch”, dacht ze, “toch wordt het ooit nog wel beter. Misschien slaag ik er ooit nog wel in om blij te zijn als ik aan hem terugdenk, en aan de prachtige jaren die ik van hem heb gekregen. En kan ik ooit nog glimlachen wanneer ik zijn foto zie. Ooit.”

Ze zuchtte, en gaf de kat die rond haar benen draaide een kommetje melk.

“En misschien, poes, heel misschien plant ik ooit nog wel zelf lavendel.”

NaNoWriMo

Een tijd geleden benaderde Anne me met de vraag of ik wilde meedoen met NaNoWriMo. Ik viel uit de lucht: Nanowatte?

Blijkbaar is het een acronym voor National Novel Writing Month, waarbij je exact dertig dagen (de maand november) de tijd krijgt om 50.000 woorden bij elkaar te pennen. Een helse opdracht, zo lijkt me.

Anne was vorig jaar de uitdaging aangegaan, samen met een aantal vrienden, en hadden elk hun deel geschreven, over dezelfde personages en dezelfde plot.

Ik vond het een eer dat ze aan me dacht voor dit project, en ik heb dan ook, na wat aarzeling, ja gezegd. Ik hoop dat ik de belofte kan waarmaken: we zijn met vier, en gaan elk om de vier dagen een stukje schrijven, een kortverhaal van rond de 1600 woorden. Een echte plot hebben we niet vastgelegd, alleen een man-bijt-hondthema. U kent de kleine reportagetjes wel waarbij ze geruisloos van de ene persoon naar de ander overgaan: ze volgen even een bepaalde persoon, en wanneer die contact legt met iemand anders, verhuist de camera mee en volgt de nieuwe persoon.

Op die manier willen we ook proberen schrijven: elk van ons pikt een personage op uit het vorige verhaal, en doet daar op zijn/haar beurt iets mee.

Ik ben benieuwd of het wat wordt. Mijn stukjes zullen hier verschijnen, maar ik zal dapper linken naar de andere verhalen, zodat je kan volgen (en na een maand kan zeggen dat je een boek hebt gelezen :-p )

Wens me succes!