Terugweg

Aether sloot af met een heuse begrafenis – altijd leuk als je zo’n ontwijde kerk ter beschikking hebt – maar voor mij met weinig spel. Dat geeft ook niet, de sfeer alleen al is ook fijn, en het gezelschap is aangenaam.

Jarne bracht plichtsgetrouw alles naar de auto, en rond een uur of twee vertrokken we, met nog zo’n goeie 150 kilometer in de batterij. We hadden het idee om naar Keulen te rijden en daar te laden en de Dom te bezoeken en zo, maar toen bleek je zo’n milieusticker nodig te hebben wanneer je ook maar in de buurt van een grote stad wil komen. Die hadden we niet, en ik had ook geen zin om 15 euro te betalen voor een bezoek van een uur of zo. We zijn dan maar verder gereden tot in Düren, een kleiner stadje voorbij Keulen. Jarne leidde me feilloos naar een fast charger, met nog 15% batterij. Ook al miezerde het, we liepen wat rond, deden enkele labcaches, bekeken het kleine stadje – denk Eeklo of Ronse of zo – en dronken een fijne koffie met een excellente panna cotta bij.

Op een goed uur waren we terug aan de auto en stond die op 100%. Ik hou van zo’n snellader, alleen moet ik ook nog de rekening krijgen natuurlijk. Maar het is wel poepsimpel: je badget, steekt de stekker in, gaat koffie drinken, en dat is dat. Ofwel moet je daarna uitbadgen, ofwel gewoon de stekker uittrekken.

Bon, ik gooide Jarne af en tegen zeven uur was ik thuis, zonder ook maar enige pijn in de rug. ’t Is dat ik een goeie autozetel heb, maar ook dat larpen blijkbaar bijzonder goed is voor stressniveaus, vermoed ik.

Soit, een deugddoend weekend dus.

Richting Keulen

Jawel, ik ben zo zot om vandaag voor een larp tot voorbij Keulen te rijden, zo’n 3.5 uur rijden zonder de pauzes te rekenen. Daar gaat namelijk Aether door, een steampunklarp. En ja, ze zijn goed zot om zo ver te gaan zoeken naar een locatie, maar zodra ik het domein zag, snapte ik volledig dat ze er de afstand voor over hadden: het moet vroeger een klooster geweest zijn, en jawel, daar spelen we ook in. Er is een grote eetzaal, een groot salon, een nog veel grotere bibliotheek met meer dan 3000 boeken, schat ik, en voldoende kamers om meer dan 100 personen te slapen te leggen, met modern en proper sanitair. Maar: er zijn nog een hoop kleinere kamers voor onderzoeksruimtes voor de wetenschappers, voldoende ruimte voor de regiekamer, en vooral: op kelderniveau is er ook nog eens een volledige bruine kroeg, ideaal voor de Shamrock, de Ierse pub die er ook altijd moet zijn. En als extraatje: een heuse kerk, eentje die ontwijd is en waar we dus gerust zelf kunnen spelen en ons ding kunnen doen. Er staat overigens ook een echte kapel, maar aangezien die nog steeds gewijd is, laten we die gewoon met rust.

Enfin, reden te over om toch naar Keulen te rijden. Jarne reed als vanouds mee en ging ermee akkoord om mijn pakezeltje te zijn – lees: al mijn spullen naar de slaapkamer te dragen en terug – in ruil voor het vervoer.

Na zo’n kleine 300 kilometer zijn we even gestopt voor een plaspauze en een koffie – we waren vertrokken rond drie uur – en ook om bij te laden. Dat laatste was op dat moment nog niet strikt nodig, maar ik vreesde dat we de bestemming misschien wel zouden halen, maar niet meer voldoende stroom zouden hebben om nog terug in Keulen te geraken om daar dan te laden. Het was overigens amper de tweede keer dat ik extern ging laden, en de vorige keer was ook op een Aether, mét Jarne, in oktober 2022. Toen ging dat niet zo vlotjes, maar intussen is er wel één en ander veranderd qua laadfaciliteiten. Op een half uurtje aan de snellader had ik zowaar 150 extra kilometers op de teller staan, ofte van 42% naar 80%: wat een luxe!

Het was donker en nat toen we ter bestemming aankwamen, maar dat stoorde niet meteen: ik kon mijn auto gaan parkeren en tegen dan had Jarne een kamer voor ons gevonden én lagen al mijn spullen boven: dik in orde!

Helaas miste ik het begin van het spel: ik moest het hele weekend een non spelen, maar er waren blijkbaar niet voldoende nonnenkapjes, en die waren eventjes allemaal in gebruik voor een misdienst. Tsja…

Maar ik heb me wel prima geamuseerd die eerste avond, al ben ik relatief vroeg gaan slapen omdat de rug niet mee wilde. De week is echt gewoon te zwaar geweest…

Een dagje Parijs

Mijn lief had een snood plan opgevat: in Parijs, in de Fondation Louis Vuitton, loopt momenteel namelijk een overzichtstentoonstelling van Mark Rothko, iets wat we allebei echt wel graag wilden zien. En waarom dat niet een dagje Parijs?

Om kwart voor acht reden we richting Rijsel, om kwart over negen reden we daar het station uit op de TGV, om kwart over tien stonden we in Paris Gare du Nord. Makkelijker wordt het toch niet?

Ondertussen had Bart wel al een bericht gekregen dat het Centre Pompidou, waar we in de namiddag naartoe wilden, vandaag gesloten was door een vakbondsactie. Meh. Maar achteraf gezien was dat maar best ook, want het zou me absoluut niet gelukt zijn dat er nog bij te nemen, aangezien de rug echt niet optimaal is. Maar bon, ik ging er het beste van maken vandaag, en we gingen wel zien hoe ver de rug wilde meewerken.

We namen de metro (2.10 euro per rit, daar kan je niet voor sukkelen) naar de Sablon en wandelden daar nog een goeie tien minuten naar de Fondation Louis Vuitton, een prachtig bizar gebouw van Frank Gehry. Ik wist overigens niet dat dat zo ver buiten het centrum van Parijs lag, aan de rand van de Bois de Boulogne, nog buiten de Péripherique, zo’n 7 km in vogelvlucht van Hôtel de Ville.

We hadden tickets voor 11.30 uur en hadden verwacht dat we dan zomaar binnen konden lopen. Niet dus: er stond een rij van ettelijke tientallen meters aan te schuiven voor dat uur. Hmpf. Daar had mijn rug niet op gerekend… Maar toen zag ik in de rij mijn collega Sylvie staan! Die hadden tickets voor één uur, maar wilden eerst iets gaan eten. We zijn dan maar van plaats verwisseld, zij zijn langs een andere ingang naar het restaurant gegaan. Maar gelukkig ging na een kwartier de hele rij alsnog vlot binnen: iedereen moest door de scanner, vandaar. Ik snapte ook wel dat er strikt met uren werd gewerkt: het was er druk binnen, maar nog net doenbaar.

Ik leende een vouwstoeltje uit bij de balie, en liet me daarna onderdompelen in de wereld van Rothko. Eerlijk? Ik wist niet goed op voorhand wat ik moest denken van die gekleurde vierkanten, maar dat is ook niet weer te geven op reproductie. Rothko kan namelijk écht wel schilderen, zo bewijzen zijn eerste figuratieve werken. Maar wat hij doet met die “vierkanten en rechthoeken”, dat is… buitengewoon. Hij slaagt erin licht te vangen op een onnavolgbare wijze. Ik heb soms wel tien minuten zitten staren naar een van zijn kleurvlakken en werd helemaal meegevoerd. De moeite, echt waar. Onderstaande foto’s doen de schilderijen dan ook echt geen recht, maar bon.

Toen gingen we nog even buiten op de terrassen van het gebouw lopen, met een prachtig uitzicht over de Bois de Boulogne, en een glimp van de Eiffeltoren.

En toen was het al over half twee en was het op bij mij. Ik moest dringend zitten en eten, en vooral de pijn onder controle proberen houden. We wandelden dus terug richting de Sablon en waaiden daar Le Jardin binnen, een typische Franse brasserie met van die kleine tafeltjes en oogrollende Parijse obers die je het gevoel geven dat je mag blij zijn dat ze je überhaupt willen bedienen.

Na een klein akkefietje met pepersaus en omkiepende borden – later daarover meer – gingen we weer de metro op richting Arts et Métiers, waar we tot mijn grote vreugde in het metrostation verzeilden dat ik vorig jaar gemist had met Merel, en dat ik echt wel wilde zien. Die van Les Tuileries en Le Louvre waren anders ook niet mis. Leuk wat ze met die metrostations allemaal doen.

En ja, ik was blij om in Parijs te zijn.

We liepen naar de galerij waar Stephan Vanfleteren een tentoonstelling heeft – de reden waarom we deze vakantie naar Parijs gekomen zijn en niet ergens in februari of maart – en zagen dat het goed was. Zoals Bart zei: wat Rothko met licht doet in zijn schilderijen, doet Vanfleteren in zijn foto’s.

En toen had ik mijn tweede akkefietje van de dag, iets met een jas over mijn arm en plakletters en maken dat we weg waren en zo. Zoals Bart zei: “Met u kunt ge ook nergens komen…”

Oeps.

We wandelden verder richting Les Halles, gingen een koffietje drinken, zagen dat er in de winkel van Wasted Paris – Wolfs lievelingsmerk – geen halve zak te vinden was, liepen naar het grote hoofd aan Saint-Eustache, en besloten toen om te voet doorheen Parijs richting Gare du Nord te wandelen, via een aantal redelijk Aziatisch en roze geïnspireerde straten. Dat was maar een goeie twee kilometer, maar ik had beter moeten weten: het was net te veel voor mij. Tsja.

Soit, we waren ruim op tijd in Gare du Nord, vonden nog een tafeltje bij de Starbucks en zaten tegen half zeven op de trein, die een kwartiertje later vertrok en tegen kwart voor acht in Rijsel was.

Daar gingen we nog sushi eten en tegen tien uur zaten we moe maar voldaan in onze eigen zetel.

De moeite waard? Jazeker! Doenbaar op één dag? Zeker en vast! Goed voor de rug? Absoluut niet! Maar ben ik blij dat we het gedaan hebben? Volmondig ja.

Caesarfeesten

Eén keer om de vijfentwintig jaar – jawel!  – viert het Archeocentrum in Velzeke Caesarfeesten. Ik herinner me nog dat die van 25 jaar geleden compleet uitgeregend waren, en hopelijk haal ik de volgende editie ook nog!

Enfin, niemand hier had goesting om mee te gaan, en ook al deed de rug behoorlijk lastig, ik zorgde dat ik tegen een uur of vijf ter plekke was om de gladiatorengevechten te zien. Waarom niet eerder? Wel, een temperatuur van meer dan 30 graden is niet zo standaard in september, en op zo’n loeiheet grasveld zonder veel schaduw, met een zere rug… Maar ik had mijn lichtgewicht vouwkrukje mee, en daar was ik bijzonder blij om.

Eerst waren er dus de gladiatoren, waarbij onder andere Anthony ‘Sparta’ meevecht. Het bleef echt leuk om zien, ook al is het niet de eerste keer dat ik hen bezig zie.

Eigenlijk was ik toch beter iets vroeger gekomen, want tegen zes uur begonnen de meeste marktkramers op te kramen. De glasblazer had het tegen dan al lang voor bekeken gehouden wegens de loden hitte – al was zijn oven wel nog op temperatuur – en ook de smid en de pottenbakker zagen het niet meer zitten. Wat ik volkomen begrijp.

Ik pikte nog wel de demonstratie te paard mee, van twee legionairs en hun verschillende types wapens te paard. Fijn om zien, maar wellicht ook weer veel te heet voor die beesten.

Ik keek rond in het kampement van alle verschillende Romeinen en Kelten, en zag vooral dat veel van die mannen daar zeer ver in gaan. Fijn om zien, kudos voor de inzet.

Ik wilde nog iets fris gaan drinken, maar blijkbaar was de bar volkomen uitverkocht. Gelukkig had Farys in dit weer een watertap voorzien, zodat ik niet hoefde om te komen van de dorst.

Ik wandelde even tot aan het dorp en de muziekgroep daar, zag dat het enige kraam dat eten verkocht volkomen belegerd was door een rij van zeker vijftig man en besloot dat ik toch eigenlijk niet zo’n honger had.

En toen wandelde ik opnieuw naar boven, keek nog even rond, wilde salut gaan zeggen aan Anthony, en liep toen een jonge Wondelgemnaar tegen het lijf, oud-scoutsleiding van Wolf, en vooral ook classicus. Hij was bij het Legio Claudia als soldaat. En toen ging hij er even bij zitten en klapte ik mijn stoeltje open, en toen waren we plots meer dan een uur later. Tsja. Faeces accidit.

Al bij al was het tien uur tegen dat ik thuis was, met een hongertje maar ook met een rug die precies nog niet te moeilijk deed over de lange dag. En vooral met een zeer tevreden gevoel, jawel. Fijne, fijne namiddag.

Kunstroute in Sint-Denijs

Bart vroeg me eerder deze week of ik meeging naar Sint-Denijs-City. Huh? Wuk?

Sint-Denijs blijkt een dorpje – gehucht? – te zijn onder Kortrijk, deelgemeente van Zwevegem, dat voor het eerst een heuse kunstroute organiseert onder de ironische naam Sint-Denijs-City. Denk Watou, maar dan zonder de poëzie, het dédain en vooral langs trage wegen. En eerlijk? Dit vond ik een pak beter dan Watou.

We twijfelden even of we de fietsen zouden nemen, maar de route is een goeie vier kilometer lang en heeft twee zomerbars, wat me wel ging lukken dus. Best dat we de fiets niet genomen hebben, want soms loop je echt langs smalle wegeltjes dwars door de velden, en ja, het was er behoorlijk druk, zodat fietsen toch niet gelukt zou zijn.

Ook de kunstenaars die ze konden strikken, zijn niet min: onder andere Koen Van Mechelen. Was alle kunst van hetzelfde degelijke niveau? Nee, natuurlijk niet, maar dat verwachtten we ook niet. We waren dan ook echt aangenaam verrast. Oordeel gerust zelf:

Het is bovendien amper 10 euro, en de hoeve Ten Rooden Duifhuize heeft meer dan voldoende parking.

Met andere woorden: nog tot 24 september heb je geen excuus meer om niet te gaan kijken. Gewoon doen.

Een tegenvallend Watou

Mooi weer + vrije zondag = dagje Watou. Vorig jaar hadden we er nog een weekendje van gemaakt, met twee overnachtingen in Poperinge. Dat hoefde nu ook weer niet, maar een dagje Watou was wel een van de dingen die ik op de planning staan had.

Bart zorgde dat de kinderen eten hadden ’s middags, en tegen elven vertrokken we richting de West-Vlaanders, meer bepaald kasteel De Lovie. Dat is zo’n vijf kilometer van Watou-centrum, maar daar is dus blijkbaar ook altijd een deel van de tentoonstelling. In plaats van in Watou te parkeren, daar alles te doen, naar de Lovie te fietsen en dan nog moeten terugkeren, had Bart dus het lumineuze idee om te beginnen met die fijne fietstocht doorheen het Poperingse platteland. Tegen kwart voor één waren we in Watou centrum, haalden we onze tickets en gingen we eerst iets eten, netjes in de schaduw.

Daarna deden we het parcours in Watou, maar… laat ons stellend dat we niet meteen onder de indruk waren, en dat is zachtjes uitgedrukt, noch van de kunstwerken, noch van de poëzie.

Eén werk sprong eruit, maar dat pakte echt niet op beeld, en ook het begeleidende gedicht was niet mis.

En toen fietsten we terug naar de Lovie, waar om 17.00 uur een voorstelling zou zijn, maar voor Bart hoefde het echt niet meer. We zijn zelfs de Lovie niet binnengegaan, want dat ging toch meer van hetzelfde zijn.
We hebben ons dan maar eventjes geïnstalleerd in de zomerbar aan de vijver, en ik ben nog een paar caches op het domein gaan bekijken, terwijl Bart rustig op een bankje zat.

Watou 2023? Niet bepaald een aanrader. Volgend jaar beter.

 

Bedenkingen bij Berlijn

  • Graffiti is alomtegenwoordig, maar de bussen en trams zijn perfect geel en proper. Bizar.
  • Er zijn geen zebrapaden. Oversteekplaatsen wel, maar enkel aangeduid via een kleine stippellijn links en rechts en dus zeker niet van ver zichtbaar. Ik erger er mij blauw aan, je ziet zeker in het donker amper waar je moet lope.
    EDIT: er zijn wel zebrapaden, maar enkel waar er geen lichten zijn. Je moet dus al goed zoeken.
  • Broodsnijmachines in het warenhuis. Oh. My. God. Maar echt. Dat zijn barbaarse bloeddorstige zaagbladen die spontaan doen denken aan Indiana Jones. Je legt dat brood erin, en dan komt er eerst een paar klauwen uw brood genadeloos vaststekken, en dan komt een zaagblad aan een hels tempo sneetje per sneetje afsnijden. Guillotinegewijs. Afspelen mét geluid.

  • Daklozen. Veel, en vaak met een tentje en gans hun hebben en houden op een vaste stek onder een brug.
  • Voor het eerst ook een vluchtelingenkamp gezien: Oekraïners in containers op Tempelhof. Brr. Wij zijn gelukkige mensen.
  • Zoals Bart het verwoordt: Berlijn is een zwaar getraumatiseerde stad. De meeste steden hebben een min of meer continu verloop, zoals bv. Londen: natuurlijk hebben de oorlogen een impact gehad, maar het leven ging verder. In Berlijn zijn er twee enorme breekpunten: de tweede wereldoorlog en de Berlijnse Muur. Zoals een van de gidsen zei: “Het is wat kort door de bocht, maar algemeen kan je zeggen dat na de tweede wereldoorlog een kwart van Berlijn volledig was verwoest, een kwart zwaar beschadigd en eigenlijk onbewoonbaar, een kwart gehavend maar doenbaar, en een kwart nog normaal bewoonbaar”. Dat doet wat met een stad: je moet volledig opnieuw beginnen, om van de menselijke en emotionele schade nog niet te spreken, en het verwerken van de nazigruwel. En dan was er de Stasi – zie vorige posts – en de Berlijnse Muur en het enorme litteken dat dat met zich heeft meegebracht, zowel fysiek in de stad als mentaal. De Berlijners leven ofwel in dat verleden dat alomtegenwoordig is, ofwel willen ze er resoluut mee breken en leven ze in het nu.
  • Stickers. Quasi elke verkeerspaal is volgeplakt met de meest waanzinnige stickers. Geen idee vanwaar de fascinatie.
  • Berlijn is groen. Volgens iemand waarmee we gesproken hebben, zou 40% van Berlijn bestaan uit groen of water. Of groen water. Wellicht zijn daar de privétuinen ook in gerekend, maar dan nog: er zijn echt veel parken en parkjes, en er is natuurlijk ook Tiergarten, het lokale Central Parc.
  • Berlijn is ook groot. Maar echt groot. Wij hebben verschillende keren een kleine tien kilometer in een bepaalde richting gefietst, en dan zit je nog steeds in een volgebouwd gebied. Toegegeven, je komt dan in wat vroeger voorsteden moeten zijn geweest, of industriegebied, maar wat intussen naadloos is opgegaan in de urbanisatie. Ik denk dat Berlijn zo’n 20 km in doorsnee is. Bij mooi weer zijn (elektrische) fietsen ideaal, en anders is er de prima metro.
  • Berlijn is (nog) geen echte fietsstad, maar er zijn merkelijk meer fietsers dan in veel andere steden. Het is natuurlijk geen Amsterdam of Kopenhagen, maar de fietsinfrastructuur is duidelijk in opkomst, een beetje zoals hier in Gent of in Antwerpen.
  • De verkeerslichten duren lang. LANG. Je kan makkelijk twee volle minuten staan wachten tot je als fietser kan oversteken, vooraleer dus de auto’s in alle richtingen hebben kunnen rijden en afslaan. Meh.
  • Ze houden hier ook nog wel van een fijn kasseibaantje. En net zoals hier in Gent vinden ze blijkbaar niet altijd de juiste mensen om die te onderhouden. Man, hebben wij gebobbeld af en toe!
  • Net zoals in elke grootstad ga je ook hier niet omkomen van de honger, verre van: om de paar stappen – zolang je min of meer in het centrum blijft – val je over een restaurant. Echte ketens hebben we nochtans niet veel gezien, zoals bv. de alomtegenwoordige Starbucks in New York of de Pain Quotidien in Parijs.
  • Heel veel binnenhofjes en binnenpleintjes. Sommige daarvan zijn openbaar, zoals de Hackesche Hofe, andere zijn wellicht privé, maar je ziet wel vaak door openstaande poorten of doorgangen een hoop groen.

Gaan we nog terug? Goh, er zijn nog zo veel andere boeiende steden te bezoeken en die krijgen de voorkeur, maar anders kwamen we wellicht nog wel terug: we hebben nog een massa dingen niet kunnen doen. Maar een volgende keer wordt het wellicht geen slaaptrein meer.

Tripje Berlijn: opnieuw thuis

Strikt genomen begon de dag nog in Berlijn, want tegen dat die trein vertrokken was… Soit, deze keer sliep ik al bij al nog behoorlijk, maar was het Bart die vrijwel geen oog dicht deed. Tsja. Om zeven uur stonden er mensen luid te kwetteren in de gang – wellicht mensen die moesten afstappen in Amsterdam of zo – en slapen lukte niet meer. We kregen een ontbijtje, ruimden op en keken naar het landschap. Wat doet ne mens anders op een trein?

Wel blij dat we maar met twee waren, want voor zes is er echt geen plek voor bagage, om je te verroeren, en je moet ook in je bed blijven tot iedereen wakker is, want de onderste bedden zijn de zes zitplaatsen.

Maar bon, rond negen uur, met amper een kwartiertje vertraging, waren we in Antwerpen. We hadden net de vorige trein gemist, maar een koffietje in de lokale Starbucks kan nooit kwaad. Wolf kwam ons netjes afhalen aan het station, en dat was dat.

Om elf uur waren we thuis, tegen ’s avonds lag alle was alweer proper opgevouwen in de kast. Ha ja, vannacht komt Kobe thuis en dat zal ook nog wel wat was opleveren, vermoed ik.

Maar wat een zalige trip… Ik denk dat vooral Bart zal moeten uitrusten van zijn vakantie, maar in een stad ga je nu eenmaal niet op je lauweren rusten, toch? Zeker niet als er zoveel te zien is.

Bon, Berlijn kunnen we nu dus ook afvinken. Op naar Canada, volgende zomer.