Casablanca

Verhaal nummer vijf in het kader van Nanowrimo.

Om dit verhaal te kunnen volgen, moet je eerst het verhaal van Vicky lezen, en dan dat van Jan. We hebben er een echt vervolgverhaal van gemaakt, deze keer. Benieuwd of dit het einde is, of dat Anne er nog een stuk aan breit.

Casablanca

De rest van de week ging tergend langzaam voorbij. Frédéric had elke avond gebeld, en hoewel het soms een kort gesprek was, had ze er telkens gigantisch naar uitgekeken, en meer nog, er telkens een gevoel aan over gehouden alsof ze op wolkjes zweefde.

Zelfs op het werk kon ze zich moeilijk concentreren, en haar collega had haar al al lachend gevraagd of ze soms verliefd was. Stefanie had niet geantwoord, maar was rood geworden tot achter haar oren, en de collega was in de lach geschoten en hoofdschuddend was ze terug naar haar eigen bureau gegaan.

Stefanie kon er inderdaad niet langer omheen: ze was hopeloos, hals over kop stapelverliefd geworden op de date die haar moeder voor haar had uitgezocht. Ergens wilde ze dat ook helemaal niet: ze wilde verliefd worden op iemand van haar eigen keuze, niet iemand die haar opgelegd was door haar ouders, en die meteen ook goedgekeurd zou zijn voor verderzetting van het geslacht. Anderzijds was het ook te mooi om waar te zijn: ze zou voor een keertje niet moeten vechten tegen haar ouders, en ingaan tegen alle gevestigde waarden en tradities die een titel met zich meebracht, als ze met Frédéric zou trouwen.

Oeps, nu ging ze plots wel al heel ver in haar gedachten! Heh, ze hadden nog niet eens een echte kus uitgewisseld. Stefanie betrapte zich erop dat ze zich gedroeg als een zestienjarige bakvis. Maar om eerlijk te zijn kon ze zich niet herinneren dat ze al ooit zo verliefd was geweest. Uiteraard had ze al verschillende liefjes gehad, maar echt serieus was dat nooit geweest. Toch niet zoals nu…

Frédéric had haar gisteren gevraagd aan de telefoon of ze zin had om dat weekend opnieuw af te spreken in Parijs. Hij wilde haar ook dolgraag opnieuw zien, had hij gezegd. Haar hart had spontaan een tel of drie gemist, en achteraf was ze er zeker van geweest dat ze al té gretig en te snel “Natuurlijk!” had geantwoord.

Ze had het niet eens echt gevraagd aan haar moeder, eigenlijk meer gewoon de mededeling gedaan. Moeder had nogal afwezig gezegd dat het goed was, maar dat ze dan wel de Thalys moest nemen, want zij had zelf de limousine nodig dat weekend. Stefanie had eigenlijk veel meer een enthousiaste reactie verwacht, toch voor zover maman ooit enthousiast was over iets. Een paar ironische opmerkingen had ook gekund natuurlijk, maar zelfs die waren er niet gekomen. Haar vader was op kantoor geweest, en ook ‘s avonds had ze hem al een tijdje niet meer gezien, hij had nogal wat vergaderingen de laatste tijd. Het was duidelijk dat moeder zich zorgen maakte, en Stefanie had een vermoeden waarom. Ze probeerde die gedachten te verdringen, en moeilijk was dat niet: ze hoefde maar even aan Frédéric te denken, en haar geest ging al meteen met haar op de loop.

Vrijdag kwam, en het leek alsof ze nauwelijks iets had gepresteerd op kantoor. Het werk ging maar niet vooruit, en de dossierstapel leek even hoog te blijven. In gedachten zat ze al lang op de trein, en ook al verder op de avond. Haar collega kon niet anders dan lachen met haar, en zei dat ze geregeld schaapachtig voor zich uit zat te kijken. Stefanie voelde zich betrapt, maar voelde dat ze straalde.

De chauffeur had haar afgezet aan het station en haar koffer de trein op gedragen. De reis duurde op zich niet lang, maar elke minuut was er een te veel, naar haar aanvoelen.

Toen ze in Paris Nord uitstapte, zag ze hem meteen staan. Ze had hem verteld welke trein ze zou nemen, en blijkbaar vond ook hij het belangrijk genoeg om haar te staan opwachten. Eerst wilde ze op hem toelopen, maar uiteindelijk zette ze enkel een paar aarzelende stappen. Hoe moest ze in hemelsnaam nu reageren?

Frédéric nam gelukkig de beslissing voor haar. Gezwind stapte hij op haar af, zonder aarzelen, nam haar gezicht in zijn handen, en kuste haar intens. Zij liet haar koffer vallen, en beantwoordde zijn kus. De wereld leek om hen weg te vallen, en het ogenblik bleef staan in de tijd. Ze had er geen idee van hoelang ze daar zo gestaan hadden, het deed er ook niet toe.

Uiteindelijk maakten hun lippen zich van elkaar los, en ze keek hem stralend aan. “Hey daar”, zei hij, en ze schoot in de lach. “Jij ook hey”, antwoordde ze. Ze nam haar koffer op, en galant nam hij die over, terwijl hij met zijn andere hand de hare nam.

“Kom, we gaan naar het hotel, dan kan je je opfrissen, en dan gaan we iets eten. En wees gerust, het is deze keer niet zo’n poepchic ding, maar een gewone gezellige bistro. Ik heb zo het vermoeden dat je dat leuker zou vinden, nee?” “Alleen als ik dan ook niet zo’n ellendige jurk aanhoef, maar een gewone jeans en trui of zo”, zei ze plagend. Hij gaf geen antwoord, maar sloeg gewoon zijn lange jas open, om zo de jeans en de trui te tonen die hij zelf aanhad. “Goed genoeg voor mevrouw?” Jongensachtig sprong hij opzij om de duw te vermijden die zij hem wou geven. Lachend liepen ze samen naar de auto die op hen stond te wachten.

Toen ze een dik uur later de bistro binnenstapten, voelde Stefanie zich de koning te rijk. Dit was toch gewoon een droom, of wat? Eindelijk een man die niet sullig of arrogant of gewoon oervervelend was, maar al een even grote hekel aan al dat stijfdeftige gedoe had als zijzelf, en nog knap bovendien! Als hij nu nog maar wat dichter zou wonen… En als kers op de taart was het nog iemand die de goedkeuring van haar moeder kon wegdragen! De gedachte aan haar moeder deed heel even haar gezicht betrekken.

“Hey, wat scheelt er?” klonk het bezorgd aan de overkant van het tafeltje, waar ze intussen gaan zitten waren. “Vind je het restaurant niet goed? Want we kunnen gerust ook ergens anders naartoe hoor, als je dat liever hebt.” “Neenee, dit is schitterend, precies wat ik wilde! Ik moest alleen even denken aan mijn ouders. Er zijn wat problemen, vandaar.” Frédéric voelde aan dat ze er niet verder op wilde ingaan, en vroeg niet verder. Gelukkig kwam net op dat moment de ober aanzetten met de menukaarten, en ging haar aandacht daar helemaal in op. Frédéric bestelde een zalmschotel, en voegde eraan toe dat hij niet zo’n vleesliefhebber was. Stefanie kon haar oren niet geloven. Ze was al bang geweest dat hij zo’n bloederige steak zou besteld hebben, en dat zij haar afgrijzen daarbij niet zou kunnen verbergen hebben. Snel legde ze hem uit dat zijzelf vegetariër was, en hij grijnsde. “Mijn ouders zijn allebei enorme carnivoren”, zei hij, “en ik krijg het hen maar niet aan het verstand dat dat voor mij niet bepaald hoeft. Als ik alleen ben, op kantoor of zo, zal ik eigenlijk nooit vlees eten, als ik het kan vermijden.” Stefanie zat zo mogelijk nog meer te grijnzen. Als dit niet de perfecte date was met de perfecte man, dan wist ze het ook niet meer.

De rest van de avond verliep vlekkeloos. Het eten was lekker zonder meer, en eindelijk geen vijfgangendiner met liflafjes links en rechts. Achteraf kon Stefanie zich eigenlijk nog maar met moeite herinneren wat ze die avond precies gegeten hadden, zó was ze opgegaan in zijn gezelschap, en vice versa. Hij had helemaal niks meer van die arrogante kerel die ze die eerste keer – was dat echt pas vorige week? – had zien rechtstaan in het restaurant.
Toen ze tegen elven buitenkwamen uit de bistro, was het behoorlijk koud buiten. Toch vroeg ze: “Zeg, had jij me vorige week niet een wandeling door het nachtelijke Parijs beloofd? Tenzij je zin zou hebben om opnieuw te gaan clubben, zoals vorige week. Maar voor mij hoeft dat niet hoor, we zouden ons trouwens nog moeten omkleden dan.”
Hij trok haar tegen zich aan. “Mais bien-sûr, ma biche! Ik ken Parijs behoorlijk goed, en langs de Seinekaaien kan je heerlijk romantisch wandelen. En als je koud krijgt, hou ik je wel warm”, voegde hij er met een knipoog aan toe.

Met zijn arm om haar heen slenterden ze langs het water. De verlichte gebouwen werden prachtig weerspiegeld, en de reflectie van de Nôtre-Dame was adembenemend, vond Stefanie. Af en toe bleven ze staan om elkaar te kussen. Ze genoot intens van de avond, en haar verliefde gevoel was alleen nog maar exponentieel toegenomen.

Na een goed uur vond ze het welletjes. Op een gezapig tempo wandelden ze weg van het water en liepen weer de stad in, richting hotel. Parijs bruiste van leven op een vrijdagavond, toch dit deel van de stad. Overal waren kleine restaurantjes en café’s, en mensen liepen af en aan. Stefanie had het vermoeden dat ze nog wel vaker in Parijs ging rondlopen in de nabije toekomst, en ze vond het een heerlijk idee. De stad lag haar wel, zo op het eerste gezicht. Of zou dat toch voornamelijk aan het gezelschap gelegen zijn? Ze voelde zich glimlachen, en koesterde het moment.

Met een ruk bleef ze staan. Frédéric, die nog een stap verder had gezet, verloor bijna zijn evenwicht. Hij keek om, en zag de verbijsterde uitdrukking op haar gezicht. “Stefanie? Ca va? Wat is er?” Er klonk oprechte bezorgdheid in zijn stem, maar Stefanie merkte dat niet eens op.

Amper tien meter voor haar was net een ouder koppel buitengekomen uit één van de café’s. Ze hadden beiden duidelijk iets gedronken, en zij hing rond zijn nek, terwijl hij met één hand haar derrière greep en haar wild kuste.

Onwillekeurig schoot een flard tekst uit de film Casablanca door haar hoofd: “Of all the gin joints, in all the towns, in all the world, she walks into mine”.

“Papa?”

Benoemd

Deze avond ben ik een jobinterview moeten gaan doen. Jawel. En nee, ik ben absoluut niet van plan van job te veranderen, daarvoor geef ik veel te graag les, en blijft Latijn een veel te grote passie.

Maar na 16 jaar in het onderwijs word ik eindelijk benoemd. Nee, ik wil hier geen discussie over het al dan niet fair zijn van een vaste benoeming. En ja, we kunnen wel degelijk nog ontslagen worden als we niet voldoen. Het betekent eerder dat we door sterk wisselende leerlingenpopulaties niet noodzakelijk onze job kwijt zijn, maar kunnen getransfereerd worden naar een andere school, als er op onze school niet voldoende uren meer zijn.

Mijn directie kent me intussen door en door, maar om het fair te houden tegenover andere kandidaten (niet dat die er waren, maar kom) moet je een omstandig dossier indienen, en ook een interview gaan doen, zodat ze je kunnen quoteren.

Mijn gesprek daarnet was dus eerder een formaliteit: de directie is tevreden, en er waren geen tegenkandidaten.

Ik moet uiteraard nog officiële bevestiging krijgen, maar ik kan eigenlijk toch wel met vrij grote zekerheid zeggen dat ik op 1 januari eindelijk definitief vastbenoemd zal zijn!

Yay!

Verjaardag

Jawel, vanaf vandaag kan ik vier dagen lang zeggen dat ik getrouwd ben met een oudere man. En maakt hij me uit voor jong ding en zo.

Gelukkige verjaardag, liefje!

Rolls Royce

Op dinsdag moet ik pas beginnen werken om 10.10u, en dus had ik alle tijd om de kinderen naar school te brengen. Bart gaf ons een zoen, en ging de deur uit rond 7.45u. Ik hoor hem buiten gaan, en ietsje later opnieuw binnenkomen. Tiens, dacht ik, die is iets vergeten. Hij komt echter met een grote grijns opnieuw de keuken binnen, en zegt: “Goh, er staat een Rolls Royce voor de deur, mét chauffeur!” Unk? Ik met de kinderen naar buiten, en effectief: een Rolls Royce Phantom, zwart, groot, chique, met chauffeur in strikt pak, en nummerplaat 001.RR.

Rolls

Blijkt een promotiestunt te zijn voor de lancering van autokanaal.be, waarbij Bart de hele dag beschikking had over die Rolls, en waarbij ze hem ook eventjes gevolgd en geïnterviewd hebben.

Wijs, he!

Tinkelbel

Mijn vierde verhaal in het kader van NaNoWriMo. De andere verhalen kan je lezen op Everything Is A Story.

Tinkelbel.

Voor hem hoefde het eigenlijk niet meer, dacht Edward. Hij zat hier nu al drie dagen aan een stuk op de Boekenbeurs, en het was hem kotsbeu. De uitgeverij had gedacht dat het een goeie reclame zou zijn voor zijn boek, mocht hij signeren. Zo zouden wellicht meer mensen geneigd zijn het boek te kopen. Niet dus. In principe had het wel een goed idee geleken, ja. Mensen wandelen rond, bekijken de boeken, en als de auteur daar dan toch zit, dan kunnen ze meteen het boek laten signeren wanneer ze het kopen. Alleen had die “wanneer” een “als” moeten zijn, dacht Edward wrang, met de cynische opmerkingsgave van een literaire has-been.

Ooit, ja, ooit had het storm gelopen voor zijn boeken. Enfin, voor toch een van zijn boeken. Waarom precies dat ene boek een schot in de roos was, wist hij niet. Tsja, als hij het had geweten, dan kon hij het herhalen. Zijn eerste twee boeken waren vrij onopgemerkt gebleven. Een klein publiek had zijn weg ernaartoe gevonden, en ook de critici waren gematigd lovend gebleken, maar dat was het wel zo’n beetje. Hij had er toen echt niet van kunnen leven, maar vond na zijn job als bibliothecaris nog wel wat tijd en vooral gusto om te schrijven. Een gezin had hij toch (nog) niet, en de kat was met een beetje aandacht al meer dan tevreden.

En toen kwam zijn derde boek. De uitgeverij had het niet speciaal gepromoot, maar gewoon zoals de vorige op de markt gegooid en naar verschillende recensenten gestuurd. En die bleken plots laaiend enthousiast. Lag het nu aan het slipstreameffect van Tolkiens trilogie Lord of the Rings? De verfilming van diens eerste boek was toen net uit, en alle fantasyboeken scoorden plotseling vrij goed. Zijn boek sprong er echter uit, vonden de critici. Origineel, verfrissend, in de traditionele fantasysetting maar met een twist, enfin, fantasy zoals die hoorde te zijn. Edward had niet geweten wat hem overkwam. Van de ene lovende recensie kwam de volgende, tot hij plots zichzelf in De Laatste Show zag zitten, een interview met zichzelf las in de Humo, en de Dag Allemaal aan de telefoon hing om details te weten over zijn liefdesleven. Die telefoon had Edward toen beleefd afgewimpeld, en daarna was hij even gaan zitten in de zetel. Stel je voor, zeg! Hij, een onnozele bibliothecaris met een passie voor fantasy, plots een succesauteur! De Dag Allemaal!

Hij had het wat over zich heen laten gaan, maar was apetrots telkens één van zijn boeken werd uitgeleend in de bibliotheek. Al had hij het daar nu soms moeilijk mee: konden die mensen dan niet gewoon het boek kopen? Hij voelde zich plots verwant met alle auteurs wier boeken bij hen in de rekken stonden, en die de mensen gewoon gratis konden komen uitlenen. Bizar eigenlijk, hij was daar al zijn hele leven zo’n voorvechter van geweest, maar nu het om zijn eigen portefeuille ging, vond hij dat toch helemaal iets anders.

Hij had er eigenlijk wel van genoten, van al die aandacht. Uiteraard speelden de mooie centen daar ook wel een rol in. Jammer genoeg soms een beetje té, zelfs. Hij was nooit echt een versierder geweest, maar had af en toe wel een vriendin. Nu zagen de vrouwen hem echter plotseling allemaal staan: hij was toch min of meer een bekend gezicht! Met één van zijn bewonderaarsters was het zelfs wat verder gegaan, en ze begonnen elkaar op regelmatige basis te zien. Ze was jong, knap, en wond hem zó om haar vinger. Alleen was hij er na een tijdje achter gekomen dat ze enkel op zijn geld uit was, helaas. Op een avond was ze net naar huis vertrokken, toen hij merkte dat ze haar GSM op tafel had laten liggen. Toen hij hem opzij wilde leggen, las hij per ongeluk het berichtje dat op het scherm stond, en waarop te lezen was: “Hoe ver zit je al met die loser? Heb je hem al iets kunnen aftroggelen?”
Edward mocht dan misschien wat naief zijn als het op vrouwen aankwam, hij was niet achterlijk uiteraard. Hij schreef haar een kort, bijtend mailtje, en liet haar telefoon achter aan de ontvangstbalie van de bibliotheek, waar ze hem kon komen oppikken. Sindsdien had hij niks meer van haar gehoord. Uit nieuwsgierigheid had hij haar wel nog eens gegoogled, maar haar naam was enkel opgedoken in een verslag van Van Zieghem Industries, waarbij vermeld stond dat ze ontslagen was wegens fraude. Edward had enig leedvermaak niet kunnen onderdrukken.

En nu was hij intussen vijf jaar verder, en opnieuw weggezonken in volslagen vergetelheid. Zijn nieuwe boeken, nochtans in dezelfde fantasystijl geschreven, verkochten voor geen meter, toch niet in het reguliere circuit. En dus zat hij hier nu op de Boekenbeurs op zijn vingers te draaien.

Ja hoor, er stond wel degelijk volk aan zijn tafeltje, en sommigen onder hen namen zijn boek ter hand en bladerden er even door. Meestal legden ze het echter snel terug op de stapel, om dan wat verder te schuiven richting de schrijver die een twintigtal meter verder zat te signeren. Edward kende hem wel: Benno Snijers, het meest recente wonderkind in de Vlaamse literatuur. ‘Kind’ was misschien wat overdreven: de man was een pak ouder dan Edward. Het was een beetje hetzelfde verhaal als hijzelf: ook een paar anonieme boeken, en dan plots een hit. Edward wenste de man meer succes toe dan hijzelf had gekend.

Plots werd hij opgeschrikt uit zijn gedagdroom. “Mijnheer Decloedt?” Voor hem stond een jonge vrouw, eigenlijk nog een meisje. Ze droeg een dikke bruine winterjas die openhing, en die een lange kleurige gebreide sjaal liet zien. De bijpassende muts had ze in haar grote tas gepropt, waaruit het dopje van een fles mineraalwater piepte. Blijkbaar regende het buiten, want de pijpen van haar jeans waren behoorlijk nat, en zo te zien was ze met de fiets gekomen. Haar springerige bruine haar had ze proberen bedwingen met een stevige elastiek, maar de fijne krulletjes gingen toch nog alle kanten uit. Twee grote, stralende bruine ogen keken hem onderzoekend aan. “Mijnheer Decloedt?”

Edward krabbelde recht uit zijn onderuitgezakte positie, streek met zijn hand door zijn haar, en greep met de andere een pen. “Wat kan ik voor u doen, juffrouw?” Semiverlegen haalde ze een beduimeld, duidelijk veel gelezen exemplaar van zijn succesboek boven, en vroeg of hij er soms iets in wilde schrijven. “Mijn naam is Isabelle”, zei ze, “en ik ben een ongelofelijke fan van uw werk.” Ze sloeg even haar ogen neer, en werd lichtjes rood. “Ik durfde uw andere boeken niet mee te brengen, omdat ik dacht dat u het wel druk ging hebben. Niet dus.” Er klonk een lichte geamuseerdheid in haar stem, en Edward kon haar de opmerking niet kwalijk nemen. Hij lachte. “Tsja, de stormloop zal wellicht nog voor straks zijn, ze moeten de nadarhekken nog komen plaatsen.” Zijn woorden deden haar nog meer blozen, maar ze keek hem nu voluit aan, met twinkelende ogen. “Ik zou ook graag uw nieuwe boek kopen, mijnheer Decloedt. Zodra ik hoorde dat u hier ging signeren, besloot ik om te wachten en het hier uit uw eigen handen aan te nemen.” Man, dat gaf een goed gevoel, dacht Edward. “Noem me gerust Edward hoor, juffrouw.” Haar lach klaterde. “Alleen als jij me dan ook Isabelle noemt.” “Alleen als je dan met mij een kop koffie gaat drinken. Ik zit hier al eeuwen met mijn duimen te draaien, ik zet wel een bordje dat ik over een half uurtje terug ben. Je weet wel, voor die stormloop straks.”
Ze lachte, alweer, en even later zaten ze samen in de ongezellige cafetaria koffie te drinken, en te kletsen, alsof ze elkaar al jaren kenden.

Isabelle vertelde honderduit hoe ze dank zij zijn boeken zich verdiept had in de fantasywereld, hoe ze Tolkien was beginnen lezen, en via fora in contact was gekomen met de larpwereld. Toen ze zijn wenkbrauwen verbaasd in de hoogte zag gaan bij die opmerking, verduidelijkte ze even. Larp stond voor Live Action Role Playing, en met enig gevoel voor zelfrelativering vertelde dat ze dan met een hoop gelijkgestemde zotten een gans weekend in een bos rondhing, verbonden sloot met elfen, orken ging jagen, duistere rituelen uitvoerde om draken op te roepen, booswichten bekampte, en zich te pletter amuseerde.

Edward luisterde met genoegen, en liet zich betoveren door haar warme, licht hese stem. Het was lang geleden dat hij nog zo had genoten van menselijk gezelschap, en het maakte meteen zijn hele geflopte beurs goed. Plots keek ze echter op haar horloge. “Oeps! Tot zover jouw halfuurtje! Euhm, eigenlijk moet ik er wel vandoor, ik heb nog met een vriendin afgesproken.” Toen hij wilde protesteren, vervolgde ze: “Moet jij trouwens niet de hordes fans gaan trotseren, voor je uitgeverij lastig begint te doen?” Frank was ze wel, Isabelle. Ze nam haar tas, plukte haar jas van haar stoel, bedankte hem voor de leuke namiddag en de handtekening in haar boeken, gaf hem – na enige aarzeling – een kus op zijn wang, en verdween. Terwijl hij haar bedremmeld als een schooljongetje nakeek – hij had nauwelijks nog iets gezegd toen ze aankondigde dat ze weg moest – draaide ze zich om. “Ik zie je toch wel over drie weken op FACTS, zeker? Dan kom ik je opzoeken, en drinken we samen nog een koffie!” En weg was ze.

Zodra hij thuiskwam, zocht Edward koortsachtig op internet waarvoor FACTS precies stond. Juist ja, die alternatieve beurs voor comics en fantasy en Star Wars en dat soort dingen. Ten tijde van zijn succes was hij uitgenodigd om op die beurs te komen signeren, maar zijn uitgeverij had dat toen geen goed idee gevonden. Hij was populair in brede literaire kringen, waarom dan zijn energie verspelen op zo’n nichegedoe? Blijkbaar had de uitgeverij door die uitspraak op nogal wat zere tenen getrapt, want hij was nooit meer uitgenodigd. Om eerlijk te zijn was hij zelfs het bestaan ervan een beetje vergeten.

Hij stuurde dadelijk een mailtje naar het adres dat vermeld stond op de site, en bood aan om te komen signeren op de tweedaagse beurs. Hopelijk had hij niet te gretig geklonken, dacht hij achteraf. Die nacht had hij er zelfs slecht van geslapen, en steeds weer doken er vrolijke bruine krulletjes op in zijn onrustige dromen.

Twee dagen later liet de organisatie weten dat ze hem een tafeltje ter beschikking zouden stellen in de schrijvershoek, en dat ze vereerd waren dat hij wilde komen, zo op het laatste nippertje. Edwards hart maakte een sprongetje. Yes!

Fluitend fietste hij die dag naar de bibliotheek, en had zin om elke bezoeker een zoen op het voorhoofd te geven. Nog een dikke twee weken, en hij zou haar weer zien, zijn elfje, zijn toverkol, zijn Tinkelbel. Of was het toch Isabelle?

Beste maat

Vroeger waren we quasi onafscheidelijk, mijn beste maat en ik. Uren kon ik bij hem zitten ’s avonds, als Bart toch naar een vergadering was, en zelfs wanneer die thuis was. De hele grote vakantie bracht ik bij hem door, we gingen samen uit, namen onze moeders mee naar Parijs, trokken een dagje naar Londen, zochten een lief voor hem, en kletsten uren aan een stuk met grote koppen dampende koffie voor ons.

Toen kwam Wolf, en werd mijn tijd een stuk gelimiteerder. Maar ongeveer een keer per week lukte het wel nog om af te spreken, samen iets te eten over de middag, of om een uurtje bij te praten bij alweer een kop koffie.

Toen kreeg hij ander werk met veel regelmatiger uren, en was hij nooit meer thuis over de middag. En verhuisde hij naar de andere kant van Gent waar ik nooit moest passeren. Bij mij was Kobe er intussen en dus nog minder tijd.

En we verloren elkaar eigenlijk min of meer uit het oog. En elke keer dat ik hem terugzie, op de zeldzame keren dat we erin slagen tijd te maken voor elkaar, geniet ik daar enorm van. Dan lijkt het opnieuw alsof ik hem gisteren pas gezien heb, is die oude vertrouwdheid er weer, en weet ik dat ik hem mis.

En toch slagen we er niet in vaker af te spreken, met alle mogelijke smoezen en excuses.

Stom.

Quiz

Elk jaar organiseren een aantal enthousiaste collega’s bij ons op school (Atheneum Mariakerke) een quiz. Elk jaar opnieuw is het een groot succes, zodanig zelfs dat hij al weken op voorhand volzet is. Vorig jaar ben ik de avond zelf opgedoken, en heb me aangesloten bij een groepje leerlingen dat maar met drie was. Ik heb me toen ongelofelijk goed geamuseerd, en we eindigden toch in de eerste helft.

Dit jaar had een collega me een week op voorhand aangesproken: haar man deed ook mee, met drie vrienden, maar een van hen had moeten afzeggen. Of ik niet wilde meedoen in zijn plaats. Dat leek me een goed idee, en gisterenavond leidde ze me dan ook naar een tafeltje met drie heren. Ze kwisten, net als ik, wel vaker, en dat was er ook aan te merken. Ik amuseerde me opnieuw echt wel, en we leken het ook niet al te slecht te doen. Groot was onze verbazing dan ook toen we in de pauze aan de leiding bleken te staan. Yay!

Uiteindelijk zijn we erin geslaagd ook de volgende rondes ons niveau aan te houden. Met enige trots kan ik u dan ook melden dat ik, samen met mijn Bart, de collega in kwestie en haar kwissende man mag gaan eten bij de Italiaan, op kosten van de kwisorganisatie. En meteen ben ik opnieuw gevraagd om volgend jaar weer samen te kwissen 🙂

Eindfase

We beginnen naar het einde toe te gaan, eindelijk.

Na vandaag zijn de muren definitief klaar (behalve rond de kasten, daar moet nog het afwerkingslijntje komen), en staan de kasten klaar om hun definitieve laag te krijgen. Alleen mijn bureau moet nog aangepakt worden: de muren zijn geplamuurd, maar moeten nog afgeschuurd worden, beplakt met vlies, en daarna geschilderd. Ze vermoeden nog twee dagen werk, en misschien woensdag een paar kleine afwerkingsdetails.

Het rood is fel, maar ik hou er wel van. Het gaat ook nog iets compleet anders geven wanneer er boeken en zo in staan, en planten.

Intussen is ook de aannemer verwittigd dat hij de lichten mag komen plaatsen. Benieuwd wanneer die daar tijd voor vindt…

Enfin, bij deze nog een filmpje.

Kristalnacht

Nanowrimo, verhaal nummer drie van mijn hand.

Mijn PC was gecrasht, en pas na veel moeite heb ik hem kunnen reanimeren. Ik heb het verhaal dus moeten schrijven op iets meer dan een uur, met barstende koppijn. Het is dus zeker niet mijn beste verhaal tot hiertoe, maar je zal het ermee moeten doen.

De vorige verhalen, zijnde die van Anne, Vicky en Jan, kan je trouwens allemaal vinden op Everything Is a Story. Ga daar dus rustig kijken, als je wil weten hoe ze aan elkaar geregen zijn.

kristalnacht

Kristalnacht

Bjorn moest nog steeds grinniken als hij er nog maar aan dacht. Jonge gasten waren toch soms een bende idioten!

Hij had die avond dienst gehad in de Overpoort, Gents meest beruchte uitgaansbuurt, toch als het om studenten ging. De meeste donderdagen was het er behoorlijk druk, maar op bepaalde avonden, zoals de laatste donderdag voor de kerstvakantie, was het er zonder meer over de koppen lopen. Soms kon je dat laatste zelfs letterlijk nemen: hij had ooit een jonge gast weten crowdsurfen van de ene kant van de straat naar de andere, in de lengte wel te verstaan. De buurt was een aaneenschakeling van studentencafé’s, fuifzalen, nachtwinkels en pitabars, met daartussen een enkele platenzaak, stripwinkel, kopiecenter en een sanitairzaak die zich moeizaam staande hield tussen al dat jong geweld.

De donderdagavond voor de kerstvakantie was het er zelfs ongezellig druk: de hele straat was afgezet, er stond een gigantische tent op het Sint-Pietersplein met een hoop groepjes die speelden, en het aantal zatte jonge gasten was al niet meer op een dozijn handen te tellen, en het was amper elf uur ‘s avonds.

Aan de andere kant was dit ook doorgaans een relatief rustige avond voor een agent. Ze werden tenminste gerespecteerd, een enkele uitzondering niet te na gesproken natuurlijk. Ze konden rustig per twee patrouilleren, aan beide kanten van de straat stonden verschillende combi’s, en er was tussen elf en drie ook een patrouille te paard. De andere eenheden stonden paraat, en er was uiteraard een meer dan verhoogde waakzaamheid, maar meestal waren er geen echte problemen. Ja, hier en daar werd er toch wel eens gevochten, maar dat waren dan meestal zatteriken die vonden dan een ander teveel naar hun lief stond te gapen, en de zogezegde aanbidder dan eens goed zijn waarheid wilden zeggen.

Ze waren ook moeten tussenkomen bij een fietsendispuut: een meisje wandelde door de straat met haar fiets aan de hand – wandelen was een groot woord, ze wurmde zich tussen het volk – toen plots een kerel uitriep: “Hey, da’s mijne fiets, of wa! Gie het geweune mijne fiets hestolen, ik herken hem!” Hij liep op het meisje toe, greep de fiets vast, en begon te trekken. Zij ontkende in alle toonaarden, riep dat hij met zijn vuile pollen van haar fiets moest afblijven, en trok terug. Er volgde een enthousiaste woordenwisseling – Gents versus West-Vlaams, het was bijna grappig – tot het meisje plots uithaalde en de jonge gast vol op de neus sloeg. Hij sprong achteruit, greep naar zijn bloedende neus, en bleef verbouwereerd staan. Tegen dan waren hij en zijn collega ter plaatse, en vroegen nadere uitleg. Het meisje deed verontwaardigd haar verhaal, en toonde dat ze niet alleen de juiste sleutels van het bijbehorende slot bij had, maar dat de fiets zelfs gegraveerd was met haar rijksregisternummer. Dispuut gesloten, uiteraard. De jonge gast wilde geen klacht indienen, hij vond het al lang welletjes en muisde er snel vanonder naar zijn maten, zich verdere moed indrinkend.

Eigenlijk moesten zij als blauw gewoon aanwezig zijn, meer niet. Hun aanwezigheid was vaak voldoende om een gevoel van veiligheid te geven, zonder dat het als bedreigend werd ervaren. De meeste studenten negeerden hen gewoon, sommige staken een duim op als teken van goedkeuring, van anderen kregen ze een scheve blik. Een enkeling wilde hen zelfs trakteren op een pintje, maar dat ging natuurlijk niet, ze waren immers in dienst.

Eigenlijk vond Bjorn zo’n avond best wel amusant, in tegenstelling tot veel van zijn oudere collega’s. Hij hield van de onnozeliteiten van de studentenpopulatie, van het gezang, de openstaande deuren met de muziekflarden, de geanimeerde gesprekken op straat, de excentrieke outfits die alleen studenten zich kunnen veroorloven – qua stijl dan toch -, de lange benen van de kortgerokte meisjes, de opstaande elementen van diezelfde meisjes wanneer ze kou stonden te krijgen in de koude decembernacht, het machogedrag van de jongens…

Hij had er alleen soms moeite mee als hij drank in beslag moest nemen: sommigen brachten immers alcohol mee van thuis of van kot, die dan wel in glazen flessen zat. En glas was nu eenmaal niet toegelaten op een avond zoals deze. De café’s hielden zich daar rigoureus aan. Ze moesten wel, anders werd hun vergunning zonder pardon ingetrokken. Ook de nachtwinkels mochten niks anders dan plastiek verkopen vanavond. Vroeger waren er immers veel te veel incidenten geweest met het glas: niet alleen vechtpartijen, maar ook glas dat stukgegooid werd en waarmee de grond dan bezaaid lag.

Het was één van de favoriete gruwelverhalen van Roland, een oudere agent: hij had ooit meegemaakt dat een beeldschoon meisje een stuk glas in het gezicht had gekregen. Hij was er bijna onmiddellijk bij geweest, en het meisje schreeuwde het uit van de pijn. Heel haar gezicht zat onder het bloed, maar vooral haar oog was verschrikkelijk om te zien. Het glas had de oogbol geraakt en die in twee gesneden, en het was een gapende wonde. Roland had toch een paar keer moeten slikken toen hij het zag, en een paar meisjes in de buurt waren zonder meer flauwgevallen. Hij had het meisje dadelijk vakkundig door de menigte geloodst naar de intussen aangekomen ziekenwagen, en was daarna even gaan uitzuchten in de combi. Achteraf had hij gehoord dat ze haar oog definitief kwijt was.

Het was maar één van de vele incidenten met glas op de bewuste uitgangsavond, die toen nog de naam Kristalnacht droeg, precies naar het vele gebroken glas. Wellicht dachten de studenten niet na over de vreselijke connotatie van die naam, die ze misschien zelfs niet eens meer kenden.

In elk geval liep Bjorn nu met een veel geruster hart te patrouilleren op de Winternacht, de nieuwe naam van het evenement. Niet dat hij niet waakzaam was: er gebeurde nog steeds vanalles, maar het was nog relatief vroeg op de avond, en het viel allemaal best mee.

Hij benijdde zijn collega’s niet die de latere shift hadden: die kregen het een pak meer te verduren. Niet alleen waren er dan een pak meer mensen boven hun theewater en waren de gemoederen meer verhit, er belandde al vaker een maaginhoud (en soms ook de eigenaar van die maag) in de goot, en de hoeveelheid afval was niet meer te overzien. Ook kwamen dan de raarste figuren uit het houtwerk gekropen: schimmige figuren die in de rand van de marginaliteit leefden, drugsdealers (al waren die wel de hele avond op pad), vechtersbazen, crapuul. De gezellige sfeer was tegen dan meestal ver te zoeken, en de laatste studenten die dan afdropen, deden dat veiligheidshalve in groepjes. De buitenwippers waren tegen dan ook doorgaans moe en prikkelbaar, en dus ook een stuk meer kortaf en tot vechten geneigd.

En toch deed Bjorn dit nog liever dan de patrouilles rond de zogezegde ‘hippe’ café’s in de weekendbuurten. Daar wist je per definitie dat er een en ander werd geslikt, en dat je dus met een veel assertiever en vooral agressiever publiek te maken had. Zo’n opgefokt konijn moeten ondervragen, dat was de moeite! Vorige week nog had hij er bijna eentje tegen de muur geplakt, toen hij een getuigenverklaring wilde bij het bewusteloos vallen van een van de portiers. Hoewel hij zelf nog niet eens dertig was, had hij bijna niks begrepen van het taaltje dat de gast in kwestie uitgeslagen had. Hij werd ook nog eens doodzenuwachtig van diens geratel en nerveus heen-en-weergeloop. Het kon niet missen dat die gasten in de dancings uren aan een stuk konden staan springen en dansen, ze moesten de chemicaliën in hun lijf weer kwijt zien te spelen.

En een ‘gewone’, rustige dienst overdag kon ook behoorlijke nadelen hebben. Vorig jaar was hij, bij een standaardpatrouille in een van de buitenwijken, nog opgeroepen voor een ongeluk op een werf. Dat maakte eigenlijk de hoofdzaak uit van dat soort patrouilles: vaststellingen doen bij verkeersongelukken, papieren helpen invullen, en nagaan wie er in fout was. Soms waren er ook gewonden, en dan moesten ze de hele straat afzetten en pottenkijkers op afstand houden. Die gewonden, dat wende nooit. Het ergste waren de dodelijke ongelukken, zoals dat op die werf. De architect had stomweg een emmer cement op zijn hoofd gekregen. Een onnozel ongeluk, maar met verregaande gevolgen. En hij had toen de weduwe op de hoogte moeten brengen. Met lood in de schoenen had hij aangebeld, en de boodschap overgebracht aan de jonge vrouw. Hij was er een hele tijd gebleven, ook al kon hij haar niet troosten. Het enige wat hij had kunnen doen, was een vriendin van haar bellen en wachten tot die was opgedaagd. Hij was er nog dagen niet goed van geweest, hij kreeg het beeld maar niet uit zijn hoofd.

Nee, dan had Bjorn toch liever deze studenten.

Daarstraks had hij toch een boete moeten uitschrijven, hij kon niet anders, maar eigenlijk had hij het hogelijk amusant gevonden. Twee idioten hadden het nodig gevonden om, in de algemene feestvreugde, een toertje te maken op de moto van een van hen, in één van de aanpalende straten. Op zich niks mis mee natuurlijk. Degene die gereden had, had moeten blazen en had effectief niks gedronken. Beide heren hadden ook netjes hun helm op gehad. Maar dat was dan ook het enige, op schoenen na, dat ze aanhadden. Het moet verdomde koud geweest zijn, zo op de moto midden in december. Ze gaven dan ook ruiterlijk toe dat er een weddenschap mee gemoeid was, voor een behoorlijke hoeveelheid bakken bier.

Bjorn had gegrinnikt. Hij zag er de lol wel van in, maar op een avond als deze kon hij hen niet laten gaan met enkel een waarschuwing. Toch had hij, na een blik gewisseld te hebben met zijn collega, er iets op gevonden. Een boete wegens openbare zedenschennis zou op hun strafblad gekomen zijn, en wellicht zware gevolgen gehad hebben bij een latere sollicitatie. Dat hoefde voor hem ook weer niet, en aan de beteuterde gezichten van de studenten te zien, hadden ze daar ook helemaal niet bij stilgestaan.

Toch had hij ze een boete kunnen geven. Want zeg nu zelf: waar in je adamskostuum steek je je rijbewijs, hm?